Enlil

Enlil, 'heer lucht' (latere uitspraak blijkens arameese inscripties: Ellil), stadsgod van Nippur. Daar Nippur met haar tempel E-kur (berghuis) gold als het centrale heiligdom van de sumerische amphiktyonie en als vergaderplaats van de godenvergadering, was E. in feite de hoofdgod van het sumerische pantheon (naast de meer titulaire oppergod An). Deze opperheerschappij was zo algemeen aanvaard dat het abstractum 'Enlil-schap' (ellilūtum) gebruikt werd als aanduiding voor opperste en uitvoerende macht.

E. als 'koning der landen' verleende het koningschap en moest de beslissingen der godenvergadering door zijn autoriteit tot uitvoering brengen. Daarom verschijnt hij in de mythologie vaak als veroorzaker van grote rampen (verwoesting van steden als Ur en Akkad; brenger van de zondvloed). Als 'heer lucht(stroom)' is hij zowel de personificatie van de woeste storm (onheilspellend, straffend, toornig) als van de wind, die koelte en regen brengt, en vooral voor de landbouwer welkom is. Volgens Jacobsen is E. (misschien een pre-sumerische substraat-godheid) oorspronkelijk het hoofd van het pantheon der landbouwers. Hij troont op Duku (de zuivere heuvel), misschien prototype van de met rietmatten en aarde afgedekte voorraadshoop. Zijn echtgenote Ninlil, stadsgodin van Tummal, was de godin van het (zaai?)koren. E. speelt een belangrijke rol in de sumerische mythologie, o.a. in de composities 'de schepping van de houweel' (E. schept dit voor de landbouw op de alluviale klei onmisbare gereedschap, en bakt er in zijn heiligdom de aardkorst mee open, waarna hij de eerste planten en mensen laat groeien), 'Enlil en Ninlil' (E. randt N. - later zijn echtgenote - aan, waarom hij naar de onderwereld wordt verbannen. Ninlil volgt hem, en zij vinden elkaar opnieuw: uit hun ontmoeting worden de maangod Nanna en de chtonische godheden Meslamtea en Ninazu geboren). Een belangrijke rol speelt hij voorts in de compositie 'De vloek over Akkad' (een vloek gekomen omdat koning Naramsin zich jegens de tempel van E. had misdragen). Zijn suprematie blijkt voorts uit het feit dat dikwijls verhaald wordt van pelgrimages van andere goden naar zijn heiligdom, voor huldebetoon of ter verkrijging van allerlei wensen. In de vele literaire strijdgesprekken fungeert E. als scheidsrechter, bv. tussen 'zomer' en 'winter', 'kleinvee en graan', 'vogel en vis' enz. In de akkadische. mythologie speelt hij een soortgelijke rol. Ook hier (o.a. in het Atrahyasis-epos en het Gilgames-epos) komen zijn soevereiniteit, onvermurwbaarheid en strenge straffen naar voren.

Behalve in Nippur werd Enlil sinds oude tijden vooral in Assyrië vereerd, een verering die leidde tot een verregaand syncretisme met de nationale godheid Assur, die men wel de assyrische E. heeft genoemd, al blijven beide onderscheiden. Assur kreeg hierbij de attributen en eigennamen van E., een ontwikkeling die zijn culminatie vond in de 13e eeuw vC onder Salmanassar I. Ninlil geldt dan ook als Assurs echtgenote. Ook Ninurta, E.'s krijgshaftige, heroïsche zoon, en Nusku, zijn vizier, vinden in Assyrië veel verering.


Lit. F. Nötscher, Enlil in Sumer und Akkad (1927); K. Tallquist, Akkadische Götterepitheta (Helsinki 1936, 295v). E. Dhorme, Les Religions de Babylonie et d'Assyrie (Paris 1949, 26v). D. O. Edzard (W. Haussig, Wörterbuch der Mythologie 1, 1962, 59v). Th. Jacobsen, art. Babylonia and Assyria. V: Religion, in: Encyclopaedia Brittanica (1963) 1, 976. S. N. Kramer, The Sumerians (Chicago 1964, 62v, 118v, 145v). Hymnen en gebeden aan Enlil: A. Fa1kenstein/W. vom Soden (SAHG; Zürich 1953, 76v, 87v, 296v). A. Falkenstein, Sumerische Götterlieder 1 (Heidelberg 1959), nr. 1, p. 1-79 (grote Enlil-hymne). [Veenhof]


Lijst van Goden