Oorspronkelijk duurden ze slechts drie dagen per jaar en waren ze alleen voor vrouwen toegankelijk. Later werden door toedoen van de campanische Annia Paculla ook mannen toegelaten en werd het totaal van de feestdagen op 60 gebracht. De bijeenkomsten, waarvan we overigens vrijwel niets weten, gingen met allerlei uitspattingen gepaard. In 186 vC kwam het tot een proces; het aantal beschuldigden zou 7000 hebben bedragen, van wie de meesten terechtgesteld werden. Het bekende Senatusconsultum de Bacchanalibus (bewaard gebleven; CIL 1². 581) werd uitgevaardigd: voor de bouw van een Bacchus-heiligdom (Bacchanal) en de viering der mysteriën was voortaan de toestemming van de senaat vereist; het aantal deelnemers mocht de vijf niet overschrijden. Deze en andere beperkende maatregelen beletten voorlopig de uitbreiding van de Bacchus-dienst (vgl. Livius 39, 8-19). In de keizertijd trokken de b. echter weer veel belangstelling; een uitgebreide inscriptie van Agrippinilla uit de 2e eeuw nC somt de functionarissen van een Bacchische thiasus op.
Terwijl Cumont van mening is dat oosterse elementen
in de cultus overheersten, is Nilsson de overtuiging
toegedaan dat de b. eerder een grieks karakter
hadden.
Lit. G. Wissowa (PRE 2, 2721v). O. Kern (PRE 16, 1290-1314).
D. Detschew (RAC 1, 1147-1150). - Y. Bequignon,
Observations sur l'affaire des Bacchanales (Rev. arch. 17,
1941, 184-198). A. Bruhl, Liber Pater. Origine et expansion
du culte dionysiaque à Rome et dans le monde romain
(Paris 1953). M. P. Nilsson, Dionysiac Mysteries in the
Hellenistic and Roman Age (Lund 1957). D. van Son,
Livius' behandeling van de Bacchanalia
(Diss. Amsterdam 1960).[Bartelink]