Pomona, oudlatijnse godin van de vruchtenoogst
(pomum, ooft, appel), met mannelijke pendant
(Pomo, Pomonus) bij de Umbriërs,
de Sabijnen en
in Campanië. P. was het voorwerp van een openbare
cultus met eigen priester (flamen Pomonalis)
en eigen heiligdom (Pomonal) op de Ager Solonius
langs de Via Ostiensis. Als zeer oude godheid genoot
zij in de augusteïsche periode een verhoogde
officiële belangstelling. In de sage komt P. voor als
gemalin van Picus, de koning van Laurentum, die
om harentwille een aanzoek van
Circe had afgewezen
en daarom door Circe in een specht veranderd
zou zijn. Ovidius (Metamorfosen 14, 622-771)
vertelt van een idylle met de god Vertumnus.
Llt. G. Wissowa (Roscher 3, 2747-2749). W. Ehlers (PRE 21,
1876-1878). - G. Radke, Die Götter Altitaliens (Münster
1965) 257v. [Van Uytfanghe]