Teuta (Τεύτα), koningin van Illyrië, gemalin van koning Agron, voor wiens minderjarige zoon zij na Agrons dood in 231-230 als regentes optrad. Onder haar regering zetten de Illyriërs hun rooftochten onverdroten voort. T. bezette de stad Phoenice in Epirus en bedreigde andere steden van Epirus en West-Griekenland.
Ook romeinse kooplui werden voortdurend lastig gevallen. Dit was voor de senaat van Rome aanleiding om een gezantschap naar T. te zenden. Deze beloofde beterschap, maar op de terugreis werden de gezanten, al dan niet op instigatie van T., overvallen, waarbij een van hen de dood vond, voor de Romeinen een casus belli (eerste illyrische oorlog, 229-228). T. maakte zich meester van het eiland Corcyra en sloeg het beleg voor Epidamnus.
Toen de romeinse consul Fulvius Centumalus
met 200 schepen op het strijdtoneel verscheen, gaf
Teuta's commandant op Corcyra zich over. Toen
ook de consul Postumius Albinus met een groot
voetleger arriveerde, stortte de illyrische krijgsmacht
ineen. T. vluchtte naar het noorden; bij de
vrede verplichtte zij zich alle gevangenen en overlopers
uit te leveren, een schatting te betalen en de
illyrische scheepvaart drastisch te beperken.
Corcyra,
Epidamnus
en enkele stammen van Epirus stelden
zich onder romeins protectoraat. Kort daarna
trad T. af als regentes. Over haar verdere leven en
haar dood is niets bekend.
Lit. Polybius 2, 2-11. - M. Fluss (PRE 5A, 1140-1150).
Nuchelmans]