De tempels van de Largo Argentina
In het begin van de 20e eeuw kwam een geheel stuk van het
republikeinse Rome aan het daglicht,
midden op de Campus
Martius, in de wijk van de Circus Flaminius. Weliswaar
kende men er enkele overblijfselen, opgenomen in
de moderne
gebouwen, van een kleine ronde tempel die men bij de
kerk S.Nicola a Cesarini had opgemerkt, en men wist uit
een
aantekening van de architect Antonio da Sangallo dat
daar eveneens een rechthoekige tempel had bestaan. Het
vernuft van de topografen
had zich met deze overblijfselen
beziggehouden en de meest recente auteurs waren het erover
eens aan de ronde tempel de naam
van Hercules Custos, Hercules
de Bewaker, te geven.
Tegen 1914 namen de projecten die de gehele zone tussen
de wijk van de Capitolinus
en de via Arenula met 'modernisatie'
bedreigden, vaste vormen aan. De protesterende archeologen
vroegen zich met bezorgdheid
af,'welke overblijfselen
van antieke schoonheid gedoemd zouden zijn te
verdwijnen onder het houweel der slopers en welke andere,
onvermoed, voor een ogenblik aan het daglicht gebracht,
weer zouden verdwijnen onder een modern bouwwerk.
Ondanks de vrees hiervoor werd met de werkzaamheden
begonnen, doch de alarmkreet had niet vergeefs geklonken.
Ongetwijfeld was de heerlijke kerk van San Nicola a Cesarini
met haar cortile, waar de antieke tufstenen zuilen stonden,
gewoon verdwenen, als men niet een archeoloog - dezelfde
die op het gevaar had gewezen - ermee had belast 'het oog te
houden op het sloop- en graafwerk in de zona Argentina'
(dit is de moderne naam van de wijk) en het te controleren.
En toen was men getuige van een reeks ontdekkingen die,
alhoewel niet geheel en al onvermoed, toch alle verwachtingen
overtroffen.
Een jaar van inspanning had de zone bevrijd van de moderne
gebouwen die er stonden, en in het begin van 1927
werd de oude bodem bereikt, de basis van de zuilen van de
'ronde tempel'.
Doch weldra bespeurde men dat deze bodem
een relatief late tijd vertegenwoordigde en bij het voortzetten
van het graafwerk
kon men de vijf grondlagen onderscheiden,
waarvan de onderste zich ongeveer negen meter
onder het niveau van de moderne tijd
uitstrekte. Bovendien
kwamen er vier verschillende tempels te voorschijn. In verband
met deze belangrijke resultaten verklaarde
het hoofd
van de Italiaanse regering, Benito Mussolini, in 1928 dat het
'heiligschennis' zou zijn deze monumenten onder moderne
gebouwen te laten verdwijnen. Men stichtte een soort van
lager gelegen enclave, groot genoeg om de gevonden monumenten
in de
juiste verhoudingen te zien. Men trachtte zelfs om de
grenzen te volgen van dit 'heilig gebied', in de oudheid aangegeven
door
een ringmuur die naar het oosten toe door een porticus werd
gecompleteerd.
Tempel C, een peripterus, is het oudste uit de 4e eeuw vC, waarschijnlijk
gewijd aan Feronia.
Tempel A wordt tegenwoordig geïdentificeerd als de tempel van
Iuturna, waarschijnlijk gebouwd door consul
Lutatius Catulus na zijn
overwinning op de Carthagers. Tempel D stamt uit de 2e eeuw vC; het zou
de tempel van de Lares Permarini kunnen zijn. De jongste tempel, tempel B,
is een tholos met een trap die naar het podium loopt. De corinthische
zuilen zijn van tufsteen, het fundament van travertijn. Dit is
waarschijnlijk de tempel van Fortuna Huiusce Diei, die na 101 vC gebouwd door
een later familielid, Lutatius Catulus, na diens overwinning op de Cimbren
bij Vercellae.
Op de onderste foto zijn links achter de tholos nog de bogen te zien
van de latrine waarin de achterzaal van de Porticus van Pompeius
later was veranderd. Dit was de zaal waarin in 44 vC de senaatsvergadering
werd gehouden (de Curia op het Forum werd toen gerestaureerd) en
Caesar werd vermoord.