Tholos (θόλος), in de architectuur en in de archeologie technische term voor een rond gebouw met koepelvormig dak, en al dan niet omringd door zuilen.
(I) Grieken. In de griekse sacrale bouwkunst hoorden tholoi oorspronkelijk thuis in de cultus van de heroën (heros). Bekende voorbeelden zijn de t. in het heilige domein van Athena Pronaia in Delphi (eind 5e eeuw vC) en de raadselachtige t. in het heiligdom van Asclepius te Epidaurus (tweede helft 4e eeuw vC); van geen van beide is de bestemming precies bekend.
De Grieken kenden ook tholoi die een profane bestemming hadden, bv. het ca. 465 vC gebouwde prytaneum op de agora in Athene en het door Philippus II in 337 vC opgetrokken monument (Philippeum) in Olympia, waarin standbeelden van de leden van het macedonische koningshuis opgesteld werden.
De Romeinen verstonden onder tholus in het bijzonder een ronde koepel, het koepeldak, en in ruimere zin een gebouw dat bestond uit een koepeldak dat geschraagd werd door vrijstaande zuilen. Blijkens de vele afbeeldingen op muurschilderingen te Pompeji vond deze tholus-vorm vooral toepassing in de romeinse villabouw en tuinarchitectuur.
(III) Onder tholos-graf verstaat
men het type koepelgraf waarbij het gewelf van de stenen grafkamer gevormd
wordt door horizontale, geleidelijk
kraagde concentrische steenlagen; de stenen worden
op hun plaats gehouden doorde druk van de aarde
waarmee het graf bedekt is. T.-graven komen zeer
veel voor in het 2e millennium vC in het oostelijke
deel van het Middellandse-Zeegebied . In Griekenland
zijn de bekendste gevonden in Mycene (o.a.
het 13 m hoge z.g. schathuis van Atreus) en Orchomenus
(het z.g. schathuis van Minyas).
Lit. E. Fiechter (PRE 6A, 307-315). G. Mansuelli CEAA 7, 833-836).
(Nuchelmans]