Cornelius, maart 251 - juni 253 (als heilige vereerd).
Het pontificaat van Cornelius werd gekenmerkt door zijn voortdurende en vaak bittere strijd over de kwestie van de geldigheid van doopsels, toegediend door ketters en scheurmakers. De Romeinse praktijk, gesteund en versterkt door Cornelius, erkende de geldigheid van die doopsels en verlangde geen overdoop van degenen die wensten toe te treden tot de katholieke kerk of zich daarmee wilden verzoenen. Het duurde meer dan een jaar voordat Cornelius tot opvolger van Fabianus werd gekozen. De clerus van Rome had de verkiezing uitgesteld vanwege de hevige vervolgingen onder keizer Decius. Verscheidene leden van de clerus waren gevangengezet, onder wie een uitgesproken kandidaat voor het pausschap. Gedurende de tussenliggende periode van veertien maanden werd de kerk van Rome, net zoals in de eerste eeuw van haar bestaan, bestuurd door een college, waarvan de priester Novatianus optrad als woordvoerder.
Het volgend voorjaar verliet de keizer Rome om tegen de Goten te gaan vechten. Tijdens zijn afwezigheid luwde de vervolging en vond de verkiezing plaats. Toen was echter de uitgesproken kandidaat, een priester met de naam Mozes, in de gevangenis gestorven. Novatianus verwachtte nu dat hij zou worden gekozen, maar in plaats daarvan stemde de clerus voor Cornelius, die door Cyprianus (gest. 258), bisschop van Carthago, werd beschreven als een priester zonder eerzucht die boven de anderen uitstak. Novatianus reageerde bitter op de uitslag van de verkiezing en liet zichzelf tot bisschop wijden en stelde zich op als rivaal (tegenpaus) van Cornelius. Een reden voor het verzet van Novatianus was onmiskenbaar de bereidheid van Cornelius om degenen die tijdens de vervolgingen ontrouw waren geworden weer in de gemeenschap op te nemen, zij het na een passende boetetijd. Novatianus verzette zich botweg tegen verzoening onder alle omstandigheden. Mogelijk is dit zelfs een kernthema geweest in de verkiezing van de nieuwe paus.
Novatianus trachtte de bisschoppen van andere christelijke centra over te halen zijn aanspraken op de zetel van Rome te aanvaarden en in Rome zelf weigerde een rigoristische factie van priesters en leken het gezag van Cornelius te erkennen. De keuze van Cornelius werd echter gesteund door Cyprianus, die enige invloed had op de Afrikaanse clerus in Rome, en door Dionysius (gest. 264/265), de bisschop van Alexandrië. Cyprianus steunde Cornelius ook toen hij in oktober 251 Novatianus en zijn volgelingen excommuniceerde tijdens een synode in Rome, waaraan werd deelgenomen door zestig bisschoppen en veel priesters en diakens. De synode bekrachtigde de pauselijke gedragslijn (en die van een synode van Carthago) om de christenen die tijdens de vervolgingen van Decius verzaakt hadden, na een passende periode van boete en 'de medicijnen van berouw' weer toe te laten. Cornelius zond afschriften van de besluiten van de Romeinse synode en van de ondersteunende brief van Cyprianus naar Fabius, eveneens een rigorist en pro-Novatiaanse bisschop van Antiochië. De paus wilde dat Fabius zijn steun aan Novatianus opgaf en de gematigde koers zou aanvaarden die door de meerderheid van de kerken werd gevolgd.
Ondanks de steun van Cyprianus voor de paus, ontstond toch wrijving tussen deze twee prominente bisschoppen van de vroege kerk. Toen Cornelius steun had gezocht voor zijn pausverkiezing tegen de uitdaging van Novatianus, wachtte Cyprianus enige tijd alvorens hem ten slotte zijn steun te geven. Meer dan een jaar later ontving Cornelius vertegenwoordigers van Fortunatus, die evenals Novatianus een schismatiek bisschop was en oppositie voerde tegen Cyprianus. Hoewel Cornelius hun pleidooi ten gunste van Fortunatus verwierp, was Cyprianus alleen al verstoord om het feit dat de paus deze afgezanten had ontvangen en hij zond Cornelius een scherpe berisping. Er volgde een uitvoerige briefwisseling tussen de paus en Cyprianus en ook tussen de paus en andere bisschoppen. Cornelius maakte zijn positie tegenover dit schisma duidelijk en verdedigde ook zijn gematigde houding tegenover degenen die verzaakt hadden.
Hoewel opgemerkt is dat Cornelius veel te hardvochtig en zelfs onbetrouwbaar
over Novatianus schrijft, verschaffen zijn brieven - en met name zijn brief aan Fabius,
de bisschop van Antiochië - een schat aan gedetailleerde cijfers over de kerk van
Rome in die dagen. Deze telde zesenveertig priesters, zeven diakens, zeven subdiakens,
tweeënveertig acolieten, tweeënvijftig duivelbezweerders, lezers en sleutelbewaarders
en meer dan vijftienhonderd weduwen (die ook werden beschouwd als
functionarissen in de kerk). Op basis van deze getallen is geschat dat het aantal leden
van de kerk van Rome rond het midden van de derde eeuw ongeveer vijftigduizend
moet hebben bedragen.
Toen de nieuwe keizer, Gallus, in juni 252 de vervolgingen hervatte, werd Cornelius
gearresteerd en gedeporteerd naar Centumcellae (het tegenwoordige Civitavecchia,
de haven van Rome). Voor hij daar stierf in juni van het jaar daarop, ontving Cornelius
een brief van Cyprianus waarin deze hem zijn warme steun betuigde. Zijn lichaam
werd later naar Rome teruggebracht en begraven in de catacombe van Calixtus aan de
Via Appia. De inscriptie op zijn graf is het eerste pauselijk grafschrift dat in het Latijn
is geschreven (alle vorige waren in het Grieks gesteld). Zowel zijn naam als die van
Cyprianus zijn opgenomen in het Eucharistisch Gebed I, onmiddellijk na de namen
van de pausen Linus, Cletus (Anacletus), Clemens en Sixtus. Feestdag: 16 september;
samen met Cyprianus.
telaar gestorven is. Lucius is begraven in de pauscrypte in de catacombe van Calixtus
aan de Via Appia, waar een deel van het grafschrift, geschreven in het Grieks, is teruggevonden.
Feestdag: 4 maart.