Doceten

Doceten (Δοκηταί, van δοκεῖν schijnen), verzamelnaam voor aanhangers van verschillende strevingen in de oudste tijden van de kerk, waarbij men aannam dat Christus op aarde slechts een schijnlichaam zou hebben gehad en ook niet werkelijk geleden zou hebben en gestorven zou zijn (docetisme): contact met de zondige materie zou bezoedeling van de godheid betekenen. Reeds in het NT werden dergelijke tendenties zichtbaar (1Jo 4,1-3; 2Jo 7). Ignatius van Antiochië (ca. 110) bestreed sekten die Christus een menselijke natuur en speciaal het vermogen te lijden ontzegden (Ad Trallenses 10-11,1; Ad Smyrnaeos 7). Volgens Eusebius (Historia ecclesiastica 6,12,3-6) verwierp (ca. 190) bisschop Serapion van Antiochië het z.g. Evangelium Petri vanwege zijn docetisch karakter. Inderdaad bevat een uitgebreid fragment van dit evangelie, in 1886 te Achmim in Egypte teruggevonden, docetisch geïnspireerde ideeën. In de bij Eusebius bewaarde brief van Serapion vinden wij de oudste vermelding van de term d. (waarschijnlijk een weinig ouder dan die bij Clemens van Alexandrië, Stromata 7,17). Clemens van Alexandrië en Hippolytus van Rome spreken van de d. als een aparte sekte. De term werd echter ook gebruikt voor de volgelingen van Marcion en al degenen die de realiteit van Christus' lichaam loochenen. In later tijd bezigde Eustathius Monachus de term d. ook voor de monofysieten (MPG 86, 916 D). Docetisch getinte theorieën werden verder bestreden in Tertullianus' De carne Christi en Novatianus' De Trinitate. Ook in verschillende apocriefe apostelakten zijn docetische tendenties aanwezig (bv. in c. 93 van de Acta Joannis). Soms werden Judas Iskariot en Simon van Cyrene als plaatsvervangers van Christus bij zijn kruisiging gezien. Er bestaan nauwe relaties tussen docetisme en verschillende gnostische systemen.


Lit. G. Bareille (DTC 4, 1911, 1484-1501). G. Lampe, A Patristie Greek Lexicon (Oxford 1962, 379) s.v. δόκησις en δοκηταί. [Bartelink]


Afkortingen Lijst van Namen