Essenen

Essenen (Ἐσσηνοί) of Esseeën (Ἐσσαῖοι) is de naam van een joodse sekte, die van het midden van de 2e eeuw vC af aanhangers heeft gehad in Palestina. De, klassieke bronnen voor informatie zijn van oudsher geweest: Philo, Quod omnis probus liber (12 en 13) en een fragment van zijn Apologie der Joden, overgeleverd door Eusebius in zijn Praeparatio Evangelica 8,11; Josephus, Bell.2,8,2-13 en Ant. 13,5,9; 15,10,4-5; 18,1,2 en 5; Plinius, Historia Naturalis 5,17. Berichten van Hippolytus, Porphyrius, Eusebius, Solinus en Epiphanius zijn van bovengenoemde bronnen afhankelijk en voegen geen nieuwe gegevens toe. De herkomst van de naam E. is op twintig verschillende wijzen verklaard. Philo leidt deze af van haasiidiim = vromen, maar deze etymologie heeft geen wetenschappelijke betekenis. Er is gedacht aan een aramees woord voor 'medicus' maar ook daartegen bestaan belangrijke bezwaren, want E. traden niet in de eerste plaats als artsen op. Het meest waarschijnlijk is een afleiding van aramees h'se, dat twee meervouden kent: b'sïn en hasajä', waardoor het bovenvermelde gebruik van twee verschillende benamingen verklaard zou kunnen worden.

De bronnen stemmen overeen in de tekening van de E. als een gesloten sekte. Mannen konden hiervan lid worden na twee proeftijden. Het doorstaan van de eerste proeftijd gaf toegang tot de wassingen, dat van de tweede tot de maaltijden, die als offermaaltijden, geleid door een priester, tot de kenmerken van de sekte behoorden. De leden werden toegelaten nadat zij zich verplicht hadden tot geheimhouding van de leer der gemeenschap en tot strikte gehoorzaamheid aan de leiding. Even kenmerkend als de hiërarchie was de volstrekte gemeenschap van goederen. De dag, die begon met gebeden in de richting van de opkomende zon was streng geregeld.

Er werd door de leden landbouw en enig handwerk beoefend, waarbij het maken van voorwerpen, die met de wapenhandel verband konden houden, verboden was. Soberheid was voorgeschreven. Er was een losse band met de tempel door het zenden van wijgeschenken, men offerde geen dieren. Vergrijpen tegen de goede orde konden streng gestraft worden, zelfs met uitsluiting uit de sekte. Dit laatste kon voor de betrokkenen rampzalige gevolgen hebben, daar men zich ook uitgestoten gebonden wist aan eden, die betrekking hadden op het verwerpen van onreine spijzen. De leden waren voorzien van een bijl, een schort en een wit gewaad, waarvan de betekenis voor buitenstaanders niet bekend was.

Philo en Jos. schatten het aantal leden op 4000. Het is echter uit deze bronnen niet duidelijk of zij zich alleen in dorpen of ook in steden ophielden en ook niet of allen het huwelijk verwierpen. Volgens Jos. namen sommigen kinderen op en aanvaardden anderen het huwelijk op grond van de procreatie. Onduidelijk is ook de voorstelling, die men zich moet maken van de geestelijke achtergronden der leden, omdat zowel Jos. als Philo schrijven met apologetische bedoelingen. Moet men Philo geloven dan is hun levensbeschouwing verwant aan die der Pythagoreeën, terwijl Jos. hun een platonische opvatting van de verhouding van ziel en lichaam toedicht, getuige zijn beschrijving van de wijze waarop de E. zich het leven der rechtvaardigen na de dood op het eiland der zaligen voorstelden.

Van oudsher is gevraagd naar de verhouding van de E. tot de oudchristelijke gemeente, hoewel zij in het NT niet vermeld worden. Men zag verwantschap met Hand 4,32-37 en 5,1-11 wat betreft de gemeenschap der goederen. Deze was echter in de christelijke gemeente niet verplicht, getuige Hand 5,4. Ook heeft men zich afgevraagd of Johannes de Doper tot de sekte heeft behoord en of daaruit het gegeven van zijn voedsel, sprinkhanen en wilde honing, te verklaren zou zijn. Deze vragen kwamen opnieuw in de belangstelling door de vondsten van handschriften bij de Dode Zee, die een mededeling van Plinius. dat de E. zich ophielden bij Engedi bevestigden. Dit bericht bleek ongeveer overeen te stemmen met de lokalisatie van de Qumrangemeenschap aan de westelijke oever van de Dode Zee, ten n. van Engedi.

Hier woonden mensen, wier godsdienst en zeden thans bekend zijn door authentieke documenten, die geconfronteerd kunnen worden met de klassieke bronnen van informatie. Daaruit blijkt, dat deze laatste een hoge graad van betrouwbaarheid hebben voorzover zij de organisatie van de sekte betreffen, die vooral door geschriften met de 'Gedragsregels' thans uitvoeriger bekend zijn. Wat betreft de geestelijke achtergrond echter staat nu wel vast, dat deze gevormd wordt door een uitgesproken joodse antropologie. Er zijn geen bewijzen van beïnvloeding van buitenaf, zoals men vroeger op grond van de toen bekende gegevens van Philo en Jos. geneigd was aan te nemen.


Lit. Tekstuitgave: A. Adam, Bericht über die Essener (KT 182, Berlin 1961). - D. Plooy, De bronnen voor onze kennis van de Essenen (Leiden 1902). Schürer 2, 651-680. W. Bousset, Die Religion des Judentums³ (Tübingen 1926) 456-465. A. Dupont-Sommer, Les écrits esséniens découverts près de la Mer Morte (Paris 1959). H. Kosmala, Hebräer-Essener-Christen (Studien zur Vorgeschichte der frühchristlichen Verkündigung; Leiden 1959). M. Black, The Essene Problem (London 1960). S. Wagner, Die Essener in der wissenschaftlichen Diskussion vom Ausgang des 18. bis zum Beginn des 20. Jahrhunderts, Eine wissenschaftsgeschichtliche Studie (BZAW 79, Berlin 1960). J.-P. Audet, Qumran et la notice de Pline sur les Esséniens (RB 68, 1961, 346-387; vgl. E. M. Laperrousaz, ib. 69, 1962, 369-380 en Ch. Burchard, ib. 533-569). Ch. Burchard, Solin et les Esséniens. Remarques à propos d'une source négligée (ib. 74, 1967, 392-407). H.-P. Müller, Ursprünge und Strukturen alttestamentlicher Eschatologie (BZAW 109, Berlin 1969). Zie ook Lit. s.v. Qumran. [Beek]


Afkortingen Lijst van Namen