Flavius Josephus

Flavius Josephus was een joodse geschiedschrijver, die in de griekse taal een omvangrijk werk heeft nagelaten dat voor het grootste deel gewijd is aan de bijbelse geschiedenis en haar vervolg tot en met de val van Masada in 73. De bijzonderheden over zijn leven danken we ten dele aan zijn autobiografie en verder aan wat hij daarover in zijn overige werken vertelt. Volgens deze is hij geboren te Jeruzalem in 37/38 nC uit een aanzienlijke priesterfamilie.

Hij kreeg een rabbijnse opvoeding en blonk volgens eigen zeggen reeds op 14-jarige leeftijd uit in kennis van de godsdienstige wet. Hij sloot zich achtereenvolgens aan bij de farizeeën, sadduceeën en essenen en maakte daarna een leertijd door bij de heremiet Banus. Op 19-jarige leeftijd sloot hij zich definitief bij de farizeeën aan. In 64 maakte hij een reis naar Rome om vrijlating te bewerken van enige priesters en dank zij de gunst van keizerin Poppaea wist hij zijn doel te bereiken. Teruggekeerd in Palestina, sloot hij zich na aarzeling in 66 bij de opstandelingen tegen Rome aan. Na de val van Jotapata in Galilea werd hij door de Romeinen als krijgsgevangene voor Vespasianus geleid. Hij voorspelde deze zijn toekomstig keizerschap, dankte daaraan zekere voorrechten en werd na de vervulling van zijn profetie van ketenen bevrijd. Sindsdien noemde hij zich Flavius Josephus. Hij begeleidde in 69 de pas uitgeroepen keizer naar Alexandrië en keerde met Vespasianus' zoon Titus naar Palestina terug. Tijdens het beleg van Jeruzalem trachtte hij vergeefs de opstandelingen tot overgave te bewegen.

Na afloop van de oorlog vestigde hij zich in Rome en bleef de gunst genieten van Titus en Domitianus. Hij verkreeg het romeinse burgerrecht en in zijn levensonderhoud werd zo rijkelijk voorzien dat hij zich geheel aan studie en schrijven kon wijden. Zijn autobiografie is geschreven na de dood van Herodes Agrippa II in 100, maar verder zijn er geen aanwijzingen met betrekking tot de sterfdatum van J.

Behalve zijn autobiografie schreef hij:
1. Περὶ τοῦ Ἰουδαϊκοῦ πολέμου (Bella Judaica). Dit werk over de joodse oorlogen is ingedeeld in zeven boeken. Het 1e boek omvat de periode van Antiochus Epiphanes tot Herodes de Grote. Het 2e boek eindigt bij het jaar 66/67, het 3e beschrijft het verloop van de oorlog in Galilea, het 4e gaat tot de afgrendeling van Jeruzalem, het 5e en 6e beschrijven het beleg en de val van Jeruzalem en het 7e de nawerking tot en met de ondergang van de laatste rebellen bij de Dode Zee. J. zegt dat hij het werk oorspronkelijk in zijn moedertaal, het aramees, had geschreven maar later met hulp van enige medewerkers in het grieks had vertaald. Hij schreef als ooggetuige op grond van eigen ervaringen en notities.

2. Ἰουδαϊκή Ἀρχαιολογία (Antiquitates Judaicae) behandelt in twintig boeken de geschiedenis van het joodse volk van de schepping tot het uitbreken van de oorlog tegen Rome in 66. De eerste 10 boeken lopen parallel met de bijbelse geschiedenis maar met uitbreidingen, die toenmaals in rabbijnse kringen begonnen in omloop te komen. Het 11e tot en met het 14e behandelen de periode van Cyrus tot het begin van de regering van Herodes de Grote. Het 15e tot en met het 17e schenken uitvoerige aandacht aan de daden en het karakter van Herodes de Grote, de laatste drie boeken gaan dan tot het jaar 66. Zijn bronnen hebben bestaan uit 1M en 2M, wat betreft de tijd van Herodes voornamelijk de hofhistoriograaf Nicolaus Damascenus en voorts fragmenten van andere schrijvers. Bijzonder belangrijk is zijn verwerking van tempelarchieven en de invoeging van oorkonden, waardevol voor de reconstructie van een geschiedenis, die door J. met apologetische bedoelingen is geschreven. De Antiquitates zijn bewust geschreven om ontzag te wekken bij de buitenwereld voor het volk der joden. Daarom ademt dit werk een andere geest dan de Bella Judaica, waaraan één allesbeheersende ervaring, de ontmoeting met Vespasianus, ten grondslag ligt. Zo schreef hij eerst ter ere van het huis der Flaviërs, zonder zijn jodendom te verloochenen. Hij was er van overtuigd dat Vespasianus een zegen voor zijn volk zou zijn en alles is gezegd als na de triomftocht van Titus het gouden gerei uit Jeruzalems heiligdom aan de Vredestempel is toevertrouwd. In zijn tweede werk staan oorkonden en citaten van autoriteiten als Strabo in dienst van een lofzang op het jodendom.

Zo stelde hij zich in dienst van de propaganda voor een volk dat zijn houding bij het beleg van Jeruzalem niet begreep of afkeurde. De overlevering van zijn werken is daarom hoofdzakelijk te danken aan de christenen. Hij werd bekend als de enige nietchristelijke auteur die een getuigenis gaf aangaande Jezus Christus. Het is bekend als het Testimonium Flavianum en te vinden in Ant. 17,3,3. Er is een zekere communis opinio aangaande de onechtheid van het overigens weinig zeggend getuigenis.

Het is echter ook mogelijk dat J. de plaats heeft ingevoegd om de christenen, onder wie hij zich een nieuwe lezerskring verwierf, ter wille te zijn. 3. Een polemisch geschrift 'tegen Apion' of 'over de hoge ouderdom van het joodse volk'. De oorspronkelijke titel is niet bekend, maar Eusebius (Hist. eccl. 111, 9) haalt het aan als περὶ τῆς τῶν Ἰουδαίων ἀρχαιότητος en later werd het gewoonlijk geciteerd onder de latijnse titel Contra Apionem, op voorbeeld van Hieronymus. Het is niet zo zeer tegen Apion (1) als wel tegen vooroordelen aangaande het jodendom gericht en heeft een bijzondere waarde door de citaten uit auteurs, wier werken verloren zijn gegaan. Het moet na 93 geschreven zijn. Het is opgedragen aan Epaphroditus, een uitgever in Rome, die boeken over actuele onderwerpen in omloop bracht.

Indien de werken van J. niet bewaard waren gebleven, zou een groot deel van de joodse geschiedenis na de makkabeese oorlog niet geschreven kunnen worden. Dat is zijn onsterfelijke verdienste. Aan zijn betrouwbaarheid kan in details getwijfeld worden, zijn theorieën zijn dikwijls onhoudbaar gebleken. Hij schrijft dikwijls om zichzelf te rechtvaardigen of eigen lof te zingen. Zijn beschrijving van het paleis van Herodes te Masada werd door de opgravingen goeddeels bevestigd al was zijn aandacht op een onderdeel geconcentreerd. Zijn weergave van de denkbeelden der essenen moest echter in de laatste tijd de confrontatie doorstaan met de authentieke documenten die uit de grotten bij de Dode Zee te voorschijn kwamen. Nu blijkt, dat hij in zijn ijver hun ideeën zo goed mogelijk bij zijn lezers voor te stellen te veel griekse filosofie in zijn beschrijving heeft gemengd.


Lit. Tekstuitgave: B. Niese (Berlin 1887-1895; ²1954). Tekst en vertaling: Josephus, with an English Translation by H. St. J. Thackeray, Ralph Marcus, Allen Wikgren and Louis H. Feldman (9 dln; London 1956-1965; in het laatste deel is een uitvoerige literatuurlijst toegevoegd met betrekking tot speciale onderwerpen als Quirinius, Farizeeën en Sadduceeën, Essenen, Samaritanen, Pilatus, Testimonium Flavianum enz.). Uitgave met franse vertaling: A. Pelletier, Flavius Josèphe, Guerre des Juifs (Paris 1975vv).Vertalingen: Nederlands: Al de werken van Flavius Josephus, bew. door W. A. Terwogt (Dordrecht 1873). Duits: H. Clementz (1899-1900, herdrukt Köln 1960). Frans: Th. Reinach (Paris 1900). Schürer 1, 74-106. R. Laqueur, Der jüdische Historiker Flavius Josephus (Giessen 1920). W. Weber, Josephus und Vespasian (Leipzig 1921). A Complete Concordance to Flavius Josephus ed. by K. H. Rengstorf. Suppl. 1: Namenwörterbuch zu FJ. von A. Schalit (Leiden 1968). H. Schreckenberg, Bibliographie zu Flavius Josephus (Leiden 1969).


Lijst van Auteurs