Titus Flavius Vespasianus werd als zoon van Vespasianus in 39 te Rome geboren en samen met Britannicus aan het hof van Claudius en Nero opgevoed. Na in Germania en Britannia krijgstribuun te zijn geweest diende hij vanaf 67 deels als legaat onder zijn vader in Palestina.
Na diens troonsbestijging nam hij het commando in de Joodse oorlog over en vierde, na Jeruzalem veroverd en de strijd beëindigd te hebben, als imperator in 71 met zijn vader te Rome een triomf. Zijn boog op het Forum Romanum herinnert aan deze gebeurtenissen. Tot Caesar en princeps iuventutis benoemd en bekleed met het imperium proconsulare en de tribunicia potestas, werd hij door deze cumulatie van bevoegdheden mederegent van de keizer. Samen met deze bekleedde hij in 73 de censuur; ook was hij acht maal consul. Bovendien was hij sinds 71 gardeprefect sine collega.
Zijn harde optreden als zodanig en zijn bekritiseerde verhouding met Berenike (dochter van Herodes Agrippa), die hij zelfs naar Rome liet komen en pas laat wegzond, deden geen afbreuk aan zijn populariteit. Knap van uiterlijk en charmant als hij was, maakte hij zich, nadat hij in 79 Vespasianus opgevolgd was, door zijn intelligentie en wijs bestuur zeer geliefd. De bescheiden levenswijze van zijn vader voortzettend hield hij orde op zaken. Door niemand wegens majesteitsschennis ter dood te brengen en de delatores slechts uit te wijzen wist hij de aanvankelijk opponerende senaat voor zich te winnen.
Ook tegenover samenzweerders trad hij mild op. Minder goed was de verstandhouding met zijn broer Domitianus, met wie zijn dochter Iulia, die hij had van zijn 2e vrouw Marcia Furnilla, in overspel leefde, en die hij wantrouwde.
Tijdens Titus' bewind werd Italië door verschrikkelijke rampen getroffen. Bij de Vesuvius-uitbarsting die 79 Pompeji, Herculaneum en Stabiae verwoestte, bij de drie dagen durende brand van Rome en bij een pestepidemie bood de keizer aan de slachtoffers grootse hulp. Zijn thermen en de afbouw van het Colosseum tonen hoe energiek hij werkte aan de verfraaiing van Rome. Zijn korte regeringsperiode geldt dan ook als een tijd van geluk. Na zijn dood werd hij zonder aarzelen onder de goden opgenomen.
Lit. Suetonius, Vespasianus. Id., Titus. Cassius Dio 66. Flavius Josephus, Bellum Judaicum. Tacitus, Historiae. - R. Weynand (PRE 6, 2695-2729). B. Felietti Maj (EAA 7, 844v). - B. W. Henderson, Five Roman Emperors: Vespasian, T., Domitian, Nerva, Trajan, A.D. 69-117 (New York 1927, ²1969). J. A. Crook, T. and Berenice (American Journal of Philology 7 , 1951, 162-175). M. Fortina, L'imperatore Tito (Turijn 1955). G. Daltrop/U. Hausmann/M. Wegner, Die Flavier. Vespasian, T., Domitian, Nerva, Julia Titi. Domitilla, Domitia (Berlin 1966). G. W. Houston, Roman Imperial Administrative Personnel during the Principates of Vespasian and T. (A.D. 69-81 (Diss. Cha el Hill 1971). H. Ben tson, Die Flavier Vespasian, T., Domitian. Geschichte eines römischen Kaiserhauses (München 1979). M. Pfanner, Der T.bogen (Mainz 1983). B. W. Jones, The Emperor T. (New York 1984).
Munten: H. Mattingly/E. A. Sydenham, The Roman Imperial Coinage 2 (London 1926, ²l968) 116-148. H. Mattingly, ,Coins of the Roman Empire in the British Museum 2 ib. 1930, 1966) 223-296. Portretten: R. West, Römische Porträt-Plastik 2 (München 1933) 13-17. J. Bernouili, Römische Ikonographie 2,2 (Stuttgart 1894 = Hildesheim 1969) 31-39. [A. J. Janssen]