Sadduceeën (hebreeuws saddūqīm, grieks Σαδδουκαῖοι, Vg Sadducaei), naam van een politiek-religieuze partij in het jodendom vanaf de 2e eeuw vC tot de val van Jeruzalem in 70 nC. De naam wordt in verband gebracht met de hogepriester. Sadok (vgl. de 'zonen van Sadok', d.i. de priesters, in Ez 40,46; 43,19; 44,15; 48,13; Sir 51,12).
De s. waren voornamelijk leden van de hoge priesterstand. De groepering ontstond als reactie op de toenemende invloed van de farizeeën, die zich het recht van officiële schriftuitleg aanmatigden. De s. verwierpen daarom de mondelinge traditie, interpreteerden de Schrift letterlijk en loochenden latere en van buiten gekomen leerstukken als de verrijzenis (Mc 12,28; Lc 20,27; Mt 22,23; Hand 4,2; 23,8), het bestaan van engelen (Hand 23,8) en (volgens Flavius Josephus) de voorzienigheid. Anderzijds namen zij tegenover de strenge observantie van de farizeeën een vrijere houding aan en stonden zij door hun sociale positie meer open voor het hellenisme van de Seleuciden en de politiek van de romeinse machthebbers. Omdat de berichten over de s. louter van tegenstanders komen (Flavius Josephus, rabbijnen, christenen), is onze kennis van hun opvattingen fragmentarisch en gekleurd.
In de evangeliën worden de s. betrekkelijk zelden genoemd (Mt 3,7; 16,1.6.11v; 22,23v; Mc 12,18; Lc 20,27). Ofschoon zij ten tijde van Jezus over aanzienlijke politieke invloed beschikten, voornamelijk vanwege hun samengaan met de romeinse bezetter, hadden de farizeeën grotere invloed bij het volk. Zij schijnen aanvankelijk weinig gevaar gezien te hebben in de beweging van Jezus. Pas in zijn laatste levensdagen gingen zij zich meer met hem bemoeien (Mt20,23-33) en besloot de priesterschap hem te liquideren (Jo 11,47v). Na de dood van Jezus vormde zijn verrijzenis het voornaamste geschilpunt tussen de s. en de jonge kerk (Hand4,1v; 5,17; vgl. echter 6,7).
Na de verwoesting van de tempel en de ondergang
van de joodse staat verdwijnen de s. uit de geschiedenis.
De in de hss. van Qumran genoemde 'zonen
van Sadok' hangen niet samen met de partij van de
s.; hoogstens zijn zij een groep dissidenten, die zich
van de officiële priesterkaste hebben afgescheiden.
Hetzelfde geldt voor de z.g. sadokitische fragmenten,
die in 1897 door Schechter werden ontdekt in
de geniza van Kairo en
tegenwoordig meer bekend
zijn onc.ier de naam Damascus-geschrift
(CD).
Lit. Farizeeën. - R. Meyer (ThW 7, 35-45). - M. Simon,
De Joodse sekten ten tijde van Jezus (Amsterdam 1965) 22-46.
R. North, The Qumran 'Sadducees' (CBQ 17, 1955, 164-168).
E. Stauffer, Probleme der Priestertradition (ThLZ 81,
1956, 135-150). V. Eppstein, When and How the Sadducees
were Excommunicated? (ib. 85, 1966, 213-224). [Bouwman]