Echnaton, andere naam voor Amenhotep IV (1372-1354);
over de egyptische vorm en de betekenis z.o.
Amenhotep IV was een zoon van Amenhotep III
en van Teje; zijn echtgenote was
Nefertiti (zie afb.
ANEP nr. 401v; 405v; 408-412). Hij erfde vermoedelijk
van zijn vader een zekere hang naar vernieuwing
en naar bevrijding uit de eeuwenoude verstarde
traditie. Van het begin af van zijn regering gaf hij
blijk van zijn verering voor de zonnegod, voorgesteld
als zonneschijf en
Aton geheten. Tijdens het Nieuwe
Rijk, voornamelijk onder Amenhotep III, constateren
wij een toenemend gebruik van deze naam en
van dit symbool, hoewel zij nog niet het voorwerp
zijn van een bijzondere cultus. Amenhotep IV bouwde
ten oosten van de Amonstempel te Karnak een
heiligdom voor Aton, dat vermoedelijk een zonnetempel
was in de aard van die van Heliopolis. Toen
hij aan deze cultus een bevoorrechte positie begon te
geven, kwam hij in botsing met de priesterschap van
Amon. Zeer spoedig kwam het tot een breuk, en in
het 6e jaar van zijn regering ging hij zich in een
nieuwe hoofdstad vestigen die hij had laten bouwen
op de plaats waar thans
Amarna ligt. Hij noemde
deze êilg-t-itn (lichtland van de zonneschijf) en hij
veranderde zijn naam in 3b-n-itn ('nuttig voor Aton'
of 'het dunkt Aton goed'). De verering van alle
andere goden werd opgeheven, hun tempels werden
gesloten en hun beelden vernietigd. Vooral de eredienst
van Amon werd vervolgd; op alle monumenten,
zowel kleine als grote, werd de naam van de
rijksgod weggehouwen.
Met de religieuze omwenteling ging een ommekeer gepaard op artistiek gebied: in de literatuur, de schilder- en beeldhouwkunst is een terugkeer naar de natuur en een realistische uitdrukkingsvorm merkbaar. Wijzigingen op sociaal gebied hadden ook plaats, want de koning was omringd door een staf van ambtenaren die waarschijnlijk allen homines novi waren. De gesproken taal van die tijd treedt dan voor het eerst te voorschijn in de inscripties en dit nieuwegyptisch verovert zich ten koste van de klassieke taal moeizaam een plaats in de literatuur. E. was zo zeer door deze hervormingen in beslag genomen dat hij de egyptische belangen verwaarloosde in het buitenland, waar de vazallen, vorsten van de palestijnse stadsstaatjes, tevergeefs om hulp smeekten tegen de aanvallen van hun naburen (zie Amarna (II): A.-brieven).
Het einde van E.'s regering stelt ons voor allerlei problemen. De latere opgravingen te el-Amarna hebben aangetoond dat in een gebouwencomplex van elHawata, ten zuiden van Achetaton, de afbeeldingen en de naam van Nefertiti overal zijn vervangen geworden door die van haar oudste dochter, Meritaton, de vrouw van Smenchkarë. Hieruit werd besloten dat Nefertiti op een gegeven ogenblik na het 12e regeringsjaar in ongenade was gevallen. Een paar schaarse gegevens hebben aanleiding gegeven tot de hypothese dat E. dan zijn derde dochter zou gehuwd hebben, Anchasenpaaton, die later de vrouw werd van Tutanchamon, en dat hij van haar een dochtertje zou gehad hebben. Sommigen betwijfelen dat Smenchkare E.'s mederegent is geweest, anderen dat hij hem als koning overleefd heeft. Misschien was Tutancharnon dus zijn directe opvolger. In het ruime graf dat E. te el-Amarna voor zich had laten aanleggen werden de brokstukken gevonden van vier roodgranieten sarkofagen en een ongebruikte albasten kanopenkast. Daarentegen komt zijn naam voor op een met goudblad belegde kist en op magische tichels in een klein onvoltooid graf (no. 55) dat in 1907 door Theodore M. Davis in het Koningsdal bij Thebe werd ontdekt. Dit graf was nog verzegeld, maar door waterinfiltratie erg gehavend. Het skelet dat in de kist rustte werd beurtelings aan koningin Teje, aan E., Tutanchamon en Smenchkarê toegewezen. Een mogelijke hypothese is, volgens Gardiner, dat enkele getrouwen zijn lichaam, na de damnatio memoriae die hem en zijn familie vanwege Horemheb trof, in het geheim naar Thebe hebben willen overbrengen en het daar begraven. Doch zij hebben zich misschien in de keuze van het lijk vergist. C. Aldred verdedigt integendeel de mening dat Tutancharnon zelf aan Teje en aan E. deze begraafplaats heeft bezorgd toen hij zich te Thebe moest vestigen. Eerst een koning van de Ramessiden zou bevel gegeven hebben de naam van E. en zijn koninklijke attributen te doen verdwijnen. Hij zou tevens de mummie van Teje en het grootste deel van haar dodenmeubilair naar elders hebben overgebracht, misschien naar het graf van haar echtgenoot Amenhotep III.
Wat er ook van zij, zodra Tutanchamon naar Thebe
terugkeerde en er de eredienst van Amon herstelde,
werd Achetaton ontvolkt en verlaten. In de herinnering
van de volgende geslachten leefde E. nog slechts
voort onder de naam van 'de misdadiger van Achetaton'.
Lit. L. G. Leeuwenburg, Echnaton (Cultuurhistorische Monografieën
5; Den Haag 1946). A. Gardiner, Egypt of the
Pharaohs (Oxford 1961) 212-246. C. Aldred, The Tomb of
Akhenaten at Thebes (JEA 47, 1961, 41-65). [Vergote]