De opgravingen van W. M. Flinders Petrie (1891-92), de Deutsche Orient-Gesellschaft (1907-14), de Egypt Exploration Society (1921-36) hebben tot nog toe de helft van de oude stad blootgelegd. Deze bevat vijf paleizen, een grote Atontempel (het 'benben-huis' met daarvóór 2 bouwwerken: 'Huis des gejubels van Aton' en 'Aton is gevonden'), andere heiligdommen, genaamd 'Schaduw van Rê', van Teje, Nefertiti, Meritaton, een kleine Atontempel, behaaglijke residenties der hoge ambtenaren, een arbeiderswijk en het atelier van de beeldhouwer Thutmosis, waar o.a. het beroemde beeld van Nefertiti (afb. in ANEP nr. 404) werd gevonden.
Lit. Porter/Moss 4, 192-237. The City of Akhenaten, 3 dln.
(London 1923, 1933, 1951). N. de G. Davies, The Rock Tombs
of el-Amarna (London 1903-1908).
[Vergote]
(II) Van de 358 door Knudtzon (zie Lit.) gepubliceerde brieven is nr. 333 in Tell el-Hesi in Palestina gevonden. Later gevonden en geïdentificeerde teksten en fragmenten werden in 1939 en 1947 gepubliceerd. Enkele specimina in ANET 483b-490b.
De taal van de A.-brieven is het akkadisch van de 14e eeuw, dat diplomatieke verkeerstaal in het Nabije Oosten is geweest. Bijna 300 brieven zijn afkomstig van kanaänitische schrijvers, die het akkadisch met hun eigen idoom hebben vermengd, de z.g. kanaänitische glossen. Zij vormen een bron van informatie aangaande de toenmaals in Palestina gesproken taal, die slechts weinig blijkt te verschillen van het hebreeuws in het OT. Een brief uit Mitanni is een belangrijke bron van kennis voor het aldaar gesproken churritisch.
Enkele brieven zijn kopieën van uitgaande post, de
overige zijn binnengekomen. Afzenders waren o.a.
Kadasman Enlil I en Burnaburias van Babylon,
Assuruballit
van Assyrië, Tusratta van Mitanni en
Suppiluliumas
van Chatti. De meeste brieven werden
verzonden door egyptische vazallen in Palestina, zoals
de stadsvorsten van Ugarit, Sidon, Tyrus (zie afb.
in ANEP nr. 245), Akko, Askelon, Megiddo, Lachis,
Hebron. Ook Abdi-Chepa van Jeruzalem heeft een
brief in dit archief nagelaten. Rib-Addi van Byblos
is als afzender het meest vertegenwoordigd.
Behalve brieven werden ook mythologische teksten
gevonden, die misschien als oefenmateriaal voor de
in A. opgeleide schrijvers dienst hebben gedaan.
Daaronder waren fragmenten van de mythe van
Adapa en de zuidenwind (ANET 101a-103a) van
Ereskigal en Nergal (alleen uit A. bekend; ANET
103a-104a).
In de brieven betuigen de vazallen van Egypte aan de farao hun loyaliteit. Zij verdedigen zich tegen beschuldigingen, klagen over de aanvallen van hun buren en verzoeken om militaire bijstand. Vooral de brieven uit Byblos schijnen er op te wijzen, dat de macht van Egypte in dit gebied begon te tanen. Maar ook meer persoonlijke aangelegenheden werden ter sprake gebracht, zodat de correspondentie een levendig beeld geeft van de politieke en sociale toestanden in de landen, die in de 14e eeuw tot de invloedssfeer van Egypte behoorden.
Voor de kennis van het OT is behalve de taal ook
het vermelden van Jeruzalem (U-ru-sa-li-mu) en andere
palestijnse steden, maar vooral het voorkomen
van de Chabiru (Hebreeën) in zes brieven uit Jeruzalem
van belang. Daarenboven bieden de brieven
een beeld van de vele kleine met elkander wedijverende
stadstaten in de kustvlakte, die geregeerd werden
door families, die in het bezit waren van een
paar strijdwagens.
Lit. Teksten: J. A. Knudtzon, Die el-Amamatafeln (Leipzig
1907-1915). O. Schroeder, Vorderasiatische SchriftdenkmäIer
12 (Leipzig 1915, 359v) en OLZ 1917, 105v. F. Thureau
Dangin (RA 19, 1921, 91-108). S. Smith/C.J. Gadd (ib. 32,
1934, 125-136). S. A. B. Mercer, The Tell el Amarna Tablets
(Toronto 1939; 'full of errors not found in Knudtzon's edition':
ANET 483a). C. H. Gordon (Orientalia 16, 1947, 1-21).
Taal: F. M. Th. Böhl, Die Sprache der Amarnabriefe (Leipzig
1909). E. F. Campbell Jr., The Amarna Letters and The
Amarna Period (BA 23, 1960, 2-22).
[Beek]