Sjepseskaf, de laatste door de egyptische bronnen,
o.a. de Palermo-steen, als dusdanig erkende koning
van de 4e dynastie. Op grond van de theorie van
L. Borchardt wordt door velen aangenomen dat hij
de opvolger werd van Mycerinus tengevolge van
zijn huwelijk met diens dochter Chentkaus. Volgens
H. Altenmüller echter (Sahure) zou Chentkaus
de dochter zijn van de prins Hordedef, zoon van
Cheops en broer van diens opvolger Radedef, tevens
de moeder van Sahure
en Neferirkarê. Helck/Otto
houden S. voor de zoon van Mycerinus en wijzen
hem als echtgenote zijn eigen zuster Chamerernebti
II toe. S. was de eerse die door een decreet vrijstelling
van belasting moest verlenen aan de fundaties
die bij de piramiden hoorden (K. Sethe, Urkunden
des ägyptischen Altertums F', Leipzig
1932v, 160). Zeker deden zich troebelen in het koningshuis
voor op het einde van deze dynastie.
Daarom wellicht legde S. zijn graf aan in
Zuid-Sakkara.
Hij liet de piramidebouw varen en gaf
het de vorm van een reusachtige sarcofaag; vandaar
zijn huidige naam Mastabat el Fara'ūn (foto rechts). Een
soortgelijk graf werd voor Chentkaus te Gizah gebouwd.
Lit. Drioton/Vandier 171v, 202v, 234. A. Gardiner, Egypt of
the Pharaohs (Oxford 1962) 83v. Helck/Otto 316.
[Vergote]