Dodenboek, naam van een verzameling egyptische
toverspreuken, op een papyrusrol geschreven, die de
dode in het graf meegegeven werd. Deze rol werd in
een koffertje geplaatst dat met een beeld van
Osiris-Sokaris
was versierd of in de lijkkist gelegd, soms
ook mee ingewikkeld in de mummiebanden.

De teksten die van de 11e tot de 17e dynastie op de houten lijkkisten in cursieve hiërogliefen geschreven werden bevatten spreuken die reeds in de pjramiden voorkomen, hetzij letterlijk overgenomen, hetzij in bewerking, dikwijls ook door onkunde verminkt. Daar zij tengevolge van de 'democratisering' voor particulieren dienden is hun verspreiding, zowel in Opper- als Beneden-Egypte, zeer groot. Zij zijn in de 1e persoon gesteld en meestal op zeer concrete en menselijke behoeften van de dode gericht. De themata, o.a. de mythologische, bieden een groter variëteit dan in de piramideteksten. De spreuken worden nu ook voorzien van een naschrift, dat spoedig tot een titel wordt, met de vermelding van haar uitwerking: 'Spreuk om binnen te treden in het schone Westen', 'Verandering in eender welke gedaante' enz. Er zijn ook exemplaren van de papyri bewaard waaruit de spreuken gekozen werden die op de lijkkisten werden aangebracht: P. Berlijn 10482 en drie papyri die aan Gardiner hebben toebehoord en die zich thans resp. in het British Museum, in het Oriental Institute Museum te Chicago en in het Louvre bevinden.
Het d. ontstond eerst onder de 18e dynastie en bleef in gebruik tot in de ptolemaeïsche en romeinse tijd. De spreuken die het bevat zijn een directe voortzetting van die der sarkofaagteksten en, zoals deze, overwegend magisch van aard. Zij bevatten geregeld titels en dikwijls ook naschriften. De honderden exemplaren die ervan bestaan zijn zeer verschillend van inhoud. Zij zijn in cursieve hiërogliefen geschreven, onder de 21e dynastie soms ook in hiëratisch schrift gesteld. Van een eigenlijk 'boek' is er geen sprake. Een onderverdeling en nummering in 'kapittels' werd door R. Lepsius in 1842 ingevoerd in zijn editie van een 'saïtisch', in feite een ptolemaeïsch, d. Zij werd aangevuld door Naville in zijn uitgave van d.en van het Nieuwe Rijk. De titel van het d. luidt steeds 'Spreuken voor het uitgaan overdag' en hij bewijst zodoende het osiriaans karakter, in deze tijd, van de voorstellingen betreffende het leven na de dood. Toch bevat het kap. 15 nog verschillende hymnen aan de zonnegod. Kap. 6 geeft aan de usjebti (of sjawabti) opdracht, de vroondiensten in de plaats van de dode te verrichten (mummificatie).
Tot de vele nieuwe elementen die het d.
bevat behoort de 'negatieve zondenbelijdenis' van
kap. 125: de dode bevestigt hierbij dat hij allerlei
zonden niet bedreven heeft. Hieruit spreekt een hoge
morele opvatting van het leven. Maar het tweede
deel, waarin de dode zich tot de 42 dodenrechters
wendt, vertoont een sterke magische inslag. Onder
de vignetten die de spreuken van het d. op magische
wijze kracht moeten bijzetten (ten dele reeds voorkomend
in de sarkofaagteksten) is er vaak een dat bij
dit kapittel hoort en dat het dodengericht of de psychostasie
afbeeldt: de dode staat vóór
Osiris en zijn
hart wordt door Anubis op een balans gewogen
tegen de pluim, die Maat,
de kosmische orde, verzinnebeeldt.
Thot neemt het ambt van schrijver
waar, terwijl een monster met krokodilkop zich gereed
houdt om hem die schuldig bevonden wordt te
verslinden (afb. ANEP nr. 639).
Lit. RÄR 620-623; 669v; 824-828. Helck/Otto, 288v: 309-311;
380 v. J. Spiegel, Die Idee vom Totengericht in der
ägyptischen Religion (Leipz. ägypt. Stud. 2; Glückstadt
1935). J. Yoyotte, Sources orientales 4: Le jugement des
morts (Paris 1961).
Uitgaven: K. Sethe, Die altägyptischen Pyramidentexte 1-4
(Leipzig 1908-1922). A. de Buck, The Egyptian Coffin Texts
1-7 (Chicago 1935-1961). R. Lepsius, Das Todtenbuch der
Ägypter. Nach dem hieroglyphischen Papyrus in Turin (Leipzig
1842). E. Naville, Das ägyptische Todtenbuch der XVIII.
bis XX. Dynastie (Berlin 1886). Een der meest recente uitgaven:
T. G. Allen, The Egyptian Book of the Dead Documents
in the Oriental Institute Museum at the University of
Chicago (Chicago 1960).
Vertalingen: K. Sethe, Übersetzung und Kommentar zu den
altägyptischen Pyramidentexten 1-4 (Glückstadt 1935-1939).
L. Speleers, Traduction, index et vocabulaire des Textes des
Pyramides égyptiennes (Bruxelles 1935). S. Mereer, The Pyramid
Texts in Translation and Commentary (New York 1952).
L. Speleers, Textes des cercueils du Moyen Empire égyptien
(Bruxelles 1947: vert. van Coffin Texts 1-2). G. Roeder, Urkunden
zur Religion des Alten Ägypten (Jena 1915) 224-296
(met verwijzing naar oudere vertalingen). P. Barguet, Le livre
des morts des anciens Égyptiens (Litt. anc. du Proche
Orient; Paris 1967).
[Vergote]