Dalmatia

kaartDalmatia (Δαλματία), provincie van het romeinse rijk in het vroegere Joegoslavië, genoemd naar de aan de Adriatische kust wonende Delmatae of Dalmatae. D. grensde in het noorden aan Pannonia (grens ca. 40 km ten zuiden van de Savus, de huidige Sava), in het oosten aan Moesia, in het zuiden aan Macedonia. De provincie D. kwam tot stand ca. 10 nC, toen na het neerslaan van de grote opstand (6-9) der Pannoniërs de sinds ca. 45 vC autonome en door Augustus' expedities aanzienlijk uitgebreide provincie Illyricum in twee keizerlijke provincies verdeeld werd, de noordelijke inferior provincia Illyrici, die spoedig Pannonia, en de zuidelijke superior provincia Illyrici, die sinds het midden van de 1e eeuw nC D. heette. Deze laatste provincie werd bestuurd door een legatus Augusti pro praetore, die in de kuststad Salonae resideerde. De twee legioenen die in de eerste decennia na de oprichting in Burnum (Suplja crkva) en aan de monding van de Tilurius (Cetina) gelegerd waren, werden tussen 60 en 70 nC overgeplaatst naar resp. Moesia en Germania en vervangen door kleine contingenten auxilia. Het gebied behoorde tot de rustigste van het rijk; tot het eind van de 4e eeuw bleef het vrijwel onberoerd door oorlogshandelingen. De romanisering van het kustland, waar een keltisch-illyrische mengbevolking woonde, verliep, onder meer door de nabijheid van Italië, snel. Handel en nijverheid bloeiden, de talrijke mijnen leverden ijzer- en andere ertsen.

Diocletianus liet ca. 300 nC op 5 km afstand van Salonae aan zee een groot paleis (Spalato, Split) bouwen, waar hij zijn laatste levensjaren doorbracht. Dezelfde keizer verdeelde D. in twee provincies: D., dat tot de dioecesis Pannoniarum behoorde, en een kleinere provincia Praevalitana in het zuidoosten, die bij de dioecesis Moesiarum gevoegd werd en Scodra (thans Skutari) als hoofdstad kreeg. In de 5e eeuw vormde D. enige tijd (454-480) een zowel van Oost als van West onafhankelijk vorstendom. Daarna kwam het gebied onder de heerschappij van Odoacer en vervolgens van Theodorik.

Het christendom drong al in de eerste eeuw in D. door (Rom 15,19; 2Tim 4,11) en kwam er in de 3e en 4e eeuw tot grote bloei. Op vele plaatsen langs de dalmatische kust sprak men in de middeleeuwen nog een romaanse taal, het dalmatisch. De laatste sporen daarvan schijnen eerst op het eind van de 19e eeuw verdwenen te zijn.


Lit. C. Patsch (PRE 4, 2448-2455). B. Saria (PRE, Suppl. 8, 1956, 21-59). M. Pavan (EAA 2, 992-994). - M. G. Bartoli, Das Dalmatische. Altromanische Sprachreste von Veglia bis Ragusa (Wien 1906). C. Daicoviciu, Gli Italici nella provincia D. (Ephemeris Dacoromana 5, 1932, 57-122). A. Betz, Untersuchungen zur Militargeschichte der römischen Provinz Dalmatien (Baden bei Wien 1939). E. Dyggve, History of Salonitan Christianity (Oslo 1951). G. Alföldy, Bevölkerung und Gesellschaft der römischen Provinz Dalmatien (Boedapest 1965). J.J. Wilkes, D. (London 1969). [Nuchelmans]


Kaart