Maeander (Μαίανδρος), belangrijkste rivier van westelijk
Klein-Azië, thans Menderes.
De M. ontspringt in en rond de phrygische stad
Celaenae (ten noorden van het Burdur-meer),
stroomt in zuidwestelijke en westelijke richting door
Phrygië en het noorden van
Carië en buigt bij Magnesia
ad Maeandrum naar het zuiden; in de oudheid
mondde de rivier ten noorden van Milete uit in
de thans dichtgeslibde Latmische Golf van de
Aegeïsche Zee. De totale lengte bedraagt ca. 450 km.
De voornaamste zijrivieren zijn de Lycus (thans Çürüksu Qay), de Harpasus (thans Ak Çay) en de carische Marsyas (thans Qine Çay).
De benedenloop van de M. wordt gekenmerkt door
een gering verval en talrijke grote en grillige bochten.
Reeds in de oudheid werd het woord M. metaforisch
gebruikt voor een 'kronkelweg'. In de kunstgeschiedenis
is maeandermotief de technische term
voor een bepaalde, uit rechthoekige gebroken lijnen
bestaande randversiering die aan de bochten van de
M. doet denken.
De riviergod M. komt het eerst voor bij
Hesiodus
(Theogonie 339) als zoon van Oceanus en Tethys.
Zijn beeltenis staat in de keizertijd op munten van
steden die in het dal van de rivier lagen.
Lit. W. Ruge (PRE 14, 535-540).
[Nuchelmans]