Manneeën

Het koninkrijk Manna (Jr 51,1-2, 27-28: Minni) wordt van de 9e tot en met de 7e eeuw vC vermeld en omvatte oorspronkelijk op zijn minst de oosthelft van het Urmia-meerbekken in West-Iran, met het dal van de daarin uitmondende Zarineh als kerngebied. Daar was ook de hoofdstad Izirtu gelegen. Enkele namen van koningen en van steden zijn van hurritische oorsprong, maar het merendeel der namen duidt op een substratum dat ook in andere delen van het Zagrosgebergte inheems was.

Nadat Manna in de 9e eeuw tijdelijk onderworpen was geweest aan Assyrië, bouwde koning Menua van Urartu omstreeks 800 vC een vesting bij Meista (het tegenwoordige Miyanduab ten zuiden van het Urmia-meer), dat hij op het land Baršua (in het dal van de kleine Zab, later een assyrische provincie) had veroverd en van waaruit hij Manna bestookte. In de eerste helft van de 8e eeuw vC werd Manna bijna jaarlijks aangevallen en gestadig verkleind door het om het Van-meer gelegen koninkrijk Urartu. De gedode of gevangen genomen M. en de buitgemaakte runderen, paarden en kamelen liepen in de tienduizenden.

Daarna lijkt het alsof Manna enerzijds tot het dal van de Zarineh werd teruggedrongen en anderzijds een speelbal werd van de iraans-sprekende stammen die zich op de aangrenzende hoogvlakte hadden genesteld en morele of materiële steun van Urartu kregen (Uišdiš, Misiandu en, meer naar de Kaspische Zee toe, Zikirtu = medisch Asagarta, grieks Sagartia, en Andia). De machthebbers over deze gebieden, in naam provinciegouverneurs van Manna, vervingen de koningen van Manna naar believen door meer gewillig lijkende bloedverwanten. In 719 vC wierp koning Sargon II van Assyrië zich op als kampioen van de legitimiteit in Manna en er ontstond een vijfjarige worsteling tussen de twee grote mogendheden, Assyrië en Urartu, met Manna als inzet. Mede dank zij de inval der uit Zuid-Rusland afkomstige Scythen eindigde de strijd in een assyrische overwinning, waarvan ook Manna profiteerde.

Manna begon echter al ca. 675 vC de assyrische opperheerschappij aan te vechten, gesterkt door een bondgenootschap met deze scythische strijdmacht. Pas nadat Esarhaddon de scythische en medische vorsten aan zich had gebonden kon Manna in 665 vC definitief schatplichtig worden gemaakt aan Assyrië. Waarschijnlijk ging Manna ca. 609 in het ephemere scythische en daarna in 585 vC in het medische (Meden) rijk op, zodat de vermelding bij Jeremias bij het jaar 593 vC op een anachronisme berust.

Drie groepen archeologische vondsten worden, misschien niet helemaal terecht, met de M. in verband gebracht: 1. Op Hasanlu ten westen van Miyanduab is een citadel uit IJzertijd II (omstreeks 1000-800 vC) opgegraven, die een aantal zuilenhallen omvatte, waarvan sommige als paleis, kazerne, stalgebouw enz. dienden, een andere als tempel. Deze later voor het perzische rijk zo kenmerkende bouwvorm zou, samen met het ter plaatse al sinds IJzertijd I (1200-1000) voorkomen van grijs gepolijst aardewerk, kunnen worden aangehaald als aanwijzing dat er verband bestond tussen het in deze omgeving te zoeken 8e-eeuwse rijkje Barsua en de in de 6e eeuw optredende Perzen. In ieder geval staat het nog niet vast dat Hasanlu als representatief voor de M. moet worden gezien. De weinige beschreven vondsten zouden erop kunnen duiden dat de oude naam Usisi was, een plaats door assyrische teksten in verband met de provincie Parsuas genoemd. Andere vondsten duiden op vroege banden met Elam, terwijl de voorstellingen op de beroemde gouden beker aan de hurritische mythologie herinneren.

Nadat de citadel omstreeks 800 vC was verwoest (wellicht door de Urartiërs), werd de vestingmuur pas na een eeuw hersteld en langs de binnenkant voorzien van een rij kleine woningen, terwijl het midden van de vesting openbleef. De nieuwe bewoners gebruikten het voor IJzertijd III kenmerkende lichtbruine, deels beschilderde of ingekerfde aardewerk. Daarnaast werden urartische zegels en scythisch paardentuig gevonden.

2. Dergelijke, een vesting vormende bewoningsresten zijn ook teruggevonden om de krater Zendan-i Suleiman bij Takab aan de oostgrens van het oude Manna.

kaart3. Ziwiye, een bergtop bij de bovenloop van de Zarineh draagt de sterk geërodeerde resten van een geweldige kleitichelburcht. Toen de opgraving begon hadden roofgravingen nog maar net genoeg overgelaten om te zien dat de 7 1/2 m dikke vestingmuur in drie stadia was aangelegd, tegen 610 vC (C 14) was verlaten en dat er stenen zuilenbases waren gebruikt. Lichtbruin, deels beschilderd of ingekerfd aardewerk wees op het kortstondige gebruik van de burcht in de 7e eeuw vC. Sommige geleerden bepleiten identificatie met de M-stad Izibia.

De roofzucht van de bevolking was echter vooral gestimuleerd door de toevalsvondst, ongetwijfeld uit een graf, van een bronzen badkuip, die o.a. een rijkversierd gouden pantser en een vergulde zilveren schaal bevatte. Naast syrische, assyrische en urartische elementen bevat de versiering typisch scythische 'wapendieren'. Men is dan ook geneigd dit graf (?) aan een scythische veldheer toe te schrijven, die zich hier in de 7e eeuw vC had gelegerd. Een aantal geleerden pleit echter voor een oorsprong in Manna van de later voor de Scythen zo kenmerkende vereenvoudiging van dierenvoorstellingen tot holle geometrische vormen, die zich voor gekleurd inlegwerk leenden.


Lit. G. A. Melikishvili (Vestnik Drevnei Istorii 1, 1949, 5772). R. M. Boehmer, Volkstum und Städte der Mannäer (Baghdader Mitteilungen 3, 1964, 11-24; met enkele verkeerde lezingen). Vgl. F. Thureau-Dangin, Une relation de la huitième campagne de Sargon (Parijs 1912) en Mahmud el-Amin, Die Reliefs mit Beischriften vom Sargon II in DûrSharrukîn (Sumer 9, 1953, 214-228). - R. H. Dyson, Jr., Problems of Protohistoric Iran as Seen from Hasanlu (JNES 24, 1965, 193-217). A. Godard, Le Trésor de Ziwiye (Haarlem 1950). Ch. K. Wilkinson, Treasure from the Mannaean Land (Metropolitan Museum of Art Bulletin 21, 1963, 274-284). M. I. Artamonov, Proiskhozhdenie skifskogo iskusstva (Sovetskaia Arkheologia 4, 1968, 27-45). [van Loon]


Kaart