Sabeeën

Sabeeën (Σαβαῖοι, ook Sabaeën en Sabacërs, belangrijk volk in het oude Zuid-Arabië, dat lange tijd een overheersende positie in dit gebied heeft ingenomen. Archeologische gegevens wijzen erop dat het bergland van Saba pas intensief bewoond werd sedert ongeveer 1200 vC.

Omdat niet lang daarna de karavaanhandel zijn intrede deed, kan men aannemen dat de opkomst van hgt rijk van de S. ca. 1000 vC valt. 1Kg 10 weet te verhalem van de komst van een koningin van Saba of Sjeba naar Salomo in 922. De assyrische annalen vermelden twee sabeese vorsten: Sargon II in 715 Yita' 'amar en Sanherib in 685 Karib'īl. Honderden monumentale inscripties zijn sinds het midden van de vorige eeuw in Zuid-Arabië aan de dag gekomen door de ontdekkingsreizen van Arnaud in 1843, Halévy in 1869 en Glaser tussen 1882 en 1894. De meningen zijn echter zeer verdeeld over de tijd waaruit de oudste inscripties stammen. Sommigen denken aan het midden van de 11e eeuw vC (Lundin), anderen aan de 8e eeuw vC (Albright, Jamme, Von Wissmann), nog anderen aan de 6e of 9e eeuw vC (Pirenne, J. Ryckmans); met deze dateringen hangt uiteraard ook de tijd samen waarin de uit de inscripties bekend geworden vorsten te plaatsen zijn.

Aanvankelijk droegen de vorsten van Saba de titel mukarrib. Meestal neemt men aan dat deze naam de betekenis heeft van 'priestervorst', maar dit is allerminst zeker; een andere verklaring luidt: 'degene die verenigt, die bepaalde stammen tot een confederatie samenvoegt' (Jamme, Pirenne). Pas ca. 400 vC (Von Wissmann, Albright, J. Ryckmans) namen de vorsten van Saba de titel van koning aam De S. hadden in 24 vC een aanval te verduren van een romeins leger onder Aelius Gallus. De Romeinen drongen door tot voor de muren van hun hoofdstad Marib, die echter met succes door hun vorst Ilasaros verdedigd werd; na zes dagen trokken de Romeinen zich terug.

Een gevaarlijke concurrent voor Saba was het rijk van de Himyarieten met de hoofdstad Zafar aan de voet van de burcht Raydan, dat sinds het begin van de 1e eeuw vC steeds in macht toenam en tenslotte na veel strijd de S. omstreeks 270 nC definitief wist te verdringen.

De religie van de S. was sterk astraal gekleurd. Op de voorgrond .stond de verering van de maangod, die Almaqah heette. Naast hem werd als mannelijke godheid vereerd de planeet Venus onder de naam 'Attar. De zon werd als godin vereerd en het meest aangeroepen onder de naam dāt-Himyam en dāt-Ba'dān, de Hete en de Verre, later ook onder de algemene naam Sjams, Zonnegodin (vgl. Šamaš).

Daarnaast kende het pantheon verschillende andere goden, sommige alleen van locale betekenis en andere alleen van waarde voor bepaalde stamafdelingen of families. De goden werden overal bij aangeroepen en alles werd onder hun bescherming geplaatst; het leven droeg een sterk theocentrisch karakter. De tempels namen een belangrijke plaats in. Ze waren vierkant of ovaal, terwijl in de voorhoven meermalen vijvers gevonden werden. In de tempel Awwam (foto rechts), thans Haram Bilqis geheten, bij Marib, werd een bronzen waterbekken aangetroffen, dat herinnert aan de koperen zee van Salomo (1Kg 7,23). Talloze wijgaven werden aan de tempels geschonken; het tempelgebied diende als asiel. Groepen S. staken, misschien reeds in de 1e eeuw vC, over naar Eritrea en Abessynië en deden de zuidarabische beschaving daar wortel schieten. Saba en de S. worden ook enkele malen genoemd in OT en NT: Gn 10,7.28, Ps 72,10.15, Jr6,20, Ez 27,22, Joël4,8, Mt 12,42, Lc 11,31, terwijl in Ez 48,13, Js60,6, Job 1,15 en 6,19 en Gn2S,3 eerder gedacht moet worden aan groepen S. die zich in Noord-Arabië gevestigd hadden. Gn 10,7, Js43,3 en 45,14, alsmede Ps 72,10 onderscheiden s'ba en s'ba' en doelen met het laatste waarschijnlijk op een volk ten westen van de Rode Zee.


Lit. J. Tkac (PRE 1A, 1298-1511). - G. Ryckmans, Les religions arabes préislamiques (in: Histoire générale des religions 1, Paris 1917, ³1960, 220-228, 593-607; afzonderlijk uitgegeven in: Bibliothèque du Muséon 26, Louvain 1951). J. Ryckmans, L'institution monarchique en Arabie méridionale avant l'Islam (ib. 1951). J. Pirenne, La Grèce et Saba (Paris 1955). W. Phillips, Qataban and Sheba (London 1955; nederlandse vertaling: Opgravingen in het land van Qataban en Sjeba, Utrecht/Antwerpen 1957). A. Jamme, Les religions arabes préislamiques (in: M. Brillant/R. Aigrain, Histoire des religions 4, Paris 1956). J. Pirenne, Paléographie des in scriptions sud-arabes (Bruxelles 1956). Id., A la découverte de l'Arabie (Paris 1958). R. LeBaron Bowen/F. P. Albright ed., Archaeological Discoveries in South Arabia (Baltimore 1958). D. Attema, Arabië en de Bijbel (Den Haag 1961). A. Jamme, Sabacan Inscriptions from Mahram Bilqis (Marib) (Baltimore 1962). A. Grohmann, Arabien (München 1963). H. von Wissmann, Zur Geschichte und Landeskunde von Alt-Südarabien (Wien 1964). A. Lundin, Eponymenliste von Saba (ib. 1965). M. Höfner, Südarabien (in: W. Haussig ed., Wörterbuch der Mythologie 1, 1, Stuttgart 1965, 483-552). J. Ryckmans, Quelques dynasties sud-arabes (Le Muséon 1967, 269=292). H. von Wissmann, Zur Archäologie und antiken Geographie von Südarabien (Uitgaven van het Nederlands Historisch-Archaeologisch Instituut te Istanbul 24, Leiden 1968). M. Höfner, Die vorislamischen Religionen Arabiens (in: H. Gese/M. Höfner/K. Rudolph, Die Religionen Altsyriens, Altarabiens und der Mandäer, Stuttgart 1970, 233-353). D. B. Doe, Southern Arabia London 1971). J. B. Pritchard ed., Solomon and Sheba (i. 1974). B. Schaffer, Sabäische Inschriften aus verschiedenen Fundorten 1-2 (Wien 1972-1975). H. von Wissmann, Über die frühe Geschichte Aryabiens und das Entstehen des Sabäerreiches (ib. 1975). [Attema]


Kaart