Hyperides (Ὑπερείδης) van Athene, bekende redenaar en politicus (390-322), zoon van Glaucippus, leerling van Isocrates, misschien ook van Plato. H. stamde uit een vermogende familie en verdiende als schrijver van procesredevoeringen veel geld, dat hij gebruikt zou hebben om een lichtzinnig leven te leiden. Als politicus was hij met zijn vriend Demosthenes jarenlang de voornaamste woordvoerder van de antimacedonische partij. Hij trad dikwijls op in politieke processen; zo klaagde hij in 343 Philocrates aan, die in 346 de Philocratesvrede met Philippus tot stand had gebracht, en dwong hem in ballingschap te gaan. Ook na de slag bij Chaeronea (338) zette hij zijn antimacedonische activiteiten voort. In 324 kwam het tot een breuk tussen H. en Demosthenes naar aanleiding van de Harpalusaffaire, waarin H. als aanklager optrad. Na de dood van Alexander de Grote (323) verzoenden beiden zich weer met het oog op de lamische oorlog.
Na de voor Athene ongunstige afloop daarvan werd H. in de loop van de herfst van 322 door Antipater op wrede wijze ter dood gebracht.
Tot 1847 bezaten we van Hyperides' werken - in de oudheid werden hem 77 redevoeringen toegeschreven, waarvan 52 of 56 als echt werden beschouwd - slechts enkele fragmenten; tussen 1847 en 1892 zijn op papyri grote delen van zes redevoeringen teruggevonden:
1. Κατ᾽ Ἀθηνογένους (Tegen Athenogenes, over de geldigheid van een contract betreffende de verkoop van slaven; ca. 330 vC).
2. Ὑπὲρ Λυκόφονος (Voor Lycophron, over een ingewikkelde erfeniskwestie; 333 vC?).
3. Ὑπὲρ Εὐξενίππου (Voor Euxenippus, over een vergissing bij de toewijzing van een stuk grond; tussen 330 en 324).
4. Κατὰ Φιλιππίδου (Tegen Philippides, die een onwettig voorstel heeft ingediend; ca. 335 vC).
5. Κατὰ Δημοσθένους (Tegen Demosthenes in het Harpalusproces; 324/323 vC).
6. Ἐπιτάφιος (Grafrede, voor de gevallenen in de eerste campagne van de lamische oorlog; winter 323 / 322).
Niets rest ons van de beroemdste redevoering van H., waarin hij de hetaere Phryne verdedigde; op het eind daarvan zou hij op pathetische wijze de boezem van zijn cliënte ontbloot hebben, die zoveel indruk op de rechters maakte dat dezen Phryne vrij spraken.
De redekunst van H. werd in de oudheid bijna even
hoog gewaardeerd als die van Demosthenes; in vele
opzichten is zij nauw verwant met die van Lysias.
Opmerkelijk is dat H. veel elementen uit de dagelijkse
omgangstaal gebruikt.
Lit. Uitgaven: Beste recente edities: F. G. Kenyon, Hyperidis
Orationes et Fragmenta (Oxford 1907 = 1954). C. Jensen,
Hyperidis Orationes (Leipzig 1917 = Stuttgart 1963; met
index). Met franse vertaling: G. Colin, Hypéride, Discours
(Paris 1946). Met engelse vertaling in J. Burtt, Minor Attic
Orators 2 (Loeb Class. Libr., London 1954). - Th. Thalheim
(PRE 9, 281-285). - W. Blass, Die attische Beredsamkeit 3,
2² (Leipzig 1898) 1-95. U. Pohle, Die Sprache des Redners
Hypereides in ihren Beziehungen zur Koine (Leipzig 1928).
G. Colin, Le discours d'Hypéride contre Démosthène sur
l'argent d'Harpale (Paris 1934). Id., L'Oraison funèbre
d'Hypéride (REG 51, 1938, 209-266, 305-394). H. Hess, Textkritische
und erklärende Beiträge zum Epitaphios des Hypereides
(Leipzig 1938). A. Farine, Il processo di Frine (Napels
1959).
[Nuchelmans]