Thermen (θέρμαι, latijn thermae), naam van de
badinrichting in de grieks-romeinse, maar vooral romeinse
wereld. Van griekse baden is weinig bekend;
hier en daar zijn badkuipen (ἀσάμινθοι) bewaard
gebleven en o.a. in
Olympia zijn resten gevonden
van een uit de 5e eeuw vC daterend badhuis met
bassin. In Rome en de rest van Italië kwamen vanaf
de 3e eeuw vC in of bij grotere particuliere woningen
badkamers voor, die soms slechts kleine donkere
ruimten waren, maar hier en daar reeds omvangrijker
allures aannamen. De eerste publieke badhuizen
verschenen in de 2e eeuw vC, eenvoudige gebouwen
met een paar badkuipen en/of bassins, zoals
aan de overblijfselen van de
Terme Stabiane in
Pompeji nog te zien is. In Rome liet
Agrippa in
25 vC de eerste t. bouwen. In de keizertijd, vooral
in de 2e en 3e eeuw nC, ontwikkelden de thermen zich tot
reusachtige complexen, die behalve de badzalen
ruimten voor sportbeoefening, massage en conversatie,
bibliotheken, leeszalen en bordelen bevatten
en in het maatschappelijk leven een rol vervulden
die vergelijkbaar is met die van onze cafés, sociëteiten
en casino's. Thermen waren particuliere instellingen of
staatsbedrijven die verpacht werden. Afzonderlijke
badzalen voor mannen en vrouwen waren, voor
zover we kunnen nagaan, uitzonderingen; waar niet
gemengd gebaad werd, werden bv. vaste dagen voor
elk van beide geslachten aangewezen.
De badvertrekken in de publieke thermen omvatten een
kleedruimte (apodyterium), vanwaar men via het frigidarium
(koudwaterzaal) en het tepidarium (lauwwaterzaal)
in het caldarium (heetwaterzaal) kwam;
een nog heter behandeling dan in het caldarium kon
men in het laconicum, een soort sauna, ondergaan.
Het frigidarium nam dikwijls de omvang van een
zwembassin (natatio) aan. De genoemde ruimten
konden op verschillende wijzen gegroepeerd zijn:
bij het meer eenvoudige type lagen ze achter elkaar
en kwamen de baders op de terugweg van het caldarium
door dezelfde vertrekken als op de heenweg;
in grotere thermen waren de vertrekken van heen- en terugweg
verschillend, hetgeen een verdubbeling van
het aantal zalen opleverde en meer mogelijkheden
bood tot architectonische effecten.
De verwarming geschiedde met hete lucht die via
leidingen in de ruimte onder de vloeren of tussen de
wanden gebracht werd (hypocaustum).
De verwarmingsinstallaties waren soms zeer vernuftig aangelegd,
o.a. om energieverlies te voorkomen.
De grote keizerthermen met enorme koepels en gewelven
behoren tot de indrukwekkendste scheppingen van
de romeinse bouwkunst. Ze waren overdadig gedecoreerd
met mozaïeken, beeldhouwwerken en marmeren
muurbekleding in bonte kleuren; in de thermen van
Caracalla in Rome zijn bv. ca. 1540 de z.g.
Farnesische
stier en de Heracles Farnese gevonden.
De meest imposante resten van thermen zijn
die van de thermen
van Caracalla en die van de
thermen van Diocletianus
in Rome (in het oorspronkelijke tepidarium thans
de kerk S. Maria degli Angeli, in andere zalen het
Museo Nazionale Romano) en die van de keizerthermen
in Trier (Augusta Treverorum). Maar ook
van de thermen die in de provincies allerwegen werden
aangelegd, bij voorkeur in de buurt van warme en/of
geneeskrachtige bronnen, staan hier en daar nog
grote stukken overeind (in Noord-Afrika bv. in
Leptis Magna en
Thamugadi) of zijn resten teruggevonden
(in Nederland bv. in Heerlen, het romeinse
Coriovallum).
Klik hier voor een doorsnee met verklaring van de Stabiaanse thermen.
Lit. H. Kahler (EAA 7, 715-719). - D. Krencker/E. Kruger/
M. Lehmann/H. Wachtler, Die Trierer Kaisert. 1. Ausgrabungsbericht und
grundsatzliche Untersuchungen römischer T. (Augsburg 1929). A.
van Giffen, T. en castella te Heerlen (Antiquité Classique 17, 1948,
199-236). E. Brödner, Untersuchungen an den Caracallat. (Berlin
1951). E. Nash, Bildlexikon zur Topographie des antiken Rom 2
(Tübingen 1962) 429-477. R. Ginouves, Balaneutikb. Recherches
sur le bain dans l'antiquité grecque (Paris 1962). E. Brödner, Die
römischen T. und das antike Badewesen (Darmstadt 1983).
[Nuchelmans]