Bellona (oorspronkelijk Duellona),
oud-italische oorlogsgodin. Aan het begin en einde van een oorlog
werd haar een offer gebracht. Volgens sommigen
was B. van sabijnse oorsprong (gelijk te stellen met
de sabijnse Neria). Appius Claudius Caecus,
lid van de oorspronkelijk sabijnse gens Claudia, beloofde
B. in 296 vC een tempel, die na 293 op het Marsveld
in de buurt van de latere Circus Flaminius ingewijd
werd. In deze tempel stonden ook de beelden
van de voorouders van Appius Claudius.
Omdat het heiligdom buiten het pomerium gelegen was, vergaderde
de senaat hier als een triomftocht aan de
orde was of om buitenlandse gezanten te ontvangen.
Vóór deze tempel stond een fictieve grenspaal, de
columna bellica. Ging in de eerste tijden van de
republiek de pater patratus, de voorzitter van het
priestercollege der fetiales, bij het begin van een
oorlog persoonlijk naar de grens om een lans naar
het vijandelijk gebied te werpen, in later tijd werd
deze lans over de genoemde oorlogszuil geworpen
(nog onder Marcus Aurelius).
B. werd soms gezien als een personificatie van de voornaamste eigenschap van Mars; waarschijnlijker is dat ze eerst sedert de keizertijd naar de griekse Enyo gemodelleerd werd.
In 92 vC veroverde Sulla
Comana in Cappadocië,
waar de hele bevolking de cultus van de godin Ma
aanhing, die veel gelijkenis vertoonde met die van
de Magna Mater. Spoedig kwam de cultus van Ma,
die met B. gelijkgesteld werd (vgl. Caesar, Bellum
Alexandrinum 66, 3), naar het westen. Hij zou echter
niet voor de derde eeuw nC officieel erkend zijn.
De priesters, Bellonarii of fanatici genaamd, voerden
in de lente en in de herfst bij een ommegang
wilde dansen uit, waarbij ze zichzelf verwondden
(vgl. Tertullianus, Apologeticum 9, 10).
Lit. A. Procksch (Roscher 1, 774-777). E. Aust (PRE 3,
254-257). J. Waszink (RAC 2, 126-129). - G. Wissowa,
Religion und Kultus der Römer² (1912) 151v., 348-351.
[Bartelink]