Sibylle
Sibylle of Sibille (Σίβυλλα, latijn Sibylla), bij de
Grieken en Romeinen benaming voor een aantal
vrouwen die, door een
godheid, gewoonlijk Apollo,
geïnspireerd en in extase, ongevraagd de toekomst
voorspelden. De naam, die het eerst voorkomt bij
de filosoof Heraclitus, en de wijze van profeteren
wijzen op oosterse oorsprong. Van de 6e tot in de
4e eeuw vC kenden de Grieken
slechts één Sibylle, die
echter óp verschillende plaatsen haar activiteiten
ontplooide. Dit leidde spoedig tot een vermenigvuldiging
van het aantal Sibyllen, die individuele namen
ontvingen; de eigennaam Sibylle werd tot soortnaam.
Varro (1e eeuw vC) somt er
in zijn Antiquitates
tien op: de perzische, de libische, de Sibylle van Delphi,
de cimmerische, de Sibylle van Erythrae (Klein-Azië),
de Sibylle van Samos, de Sibylle van Cumae (Amalthea, Herophile
of Demophile genaamd, bij Vergilius Deiphobe
geheten), de
Sibylle van de Hellespont, de phrygische
Sibylle en de Sibylle van Tibur (die Albunea heette).
De Sibylle van Erythrae zou
aan Alexander de Grote
zijn goddelijke afkomst geopenbaard hebben. Het
beroemdst is de
Sibylle van Cumae bij Napels,
die
Aeneas op zijn tocht naar en door de
onderwereld begeleidde. Bij
Cumae is in 1925 een
130 m lange gang ontdekt, aan het einde waarvan
zich een grot bevindt die door sommigen geïdentificeerd
wordt met de grot van de Sibylle Deze Sibylle zou
aan de romeinse koning
Tarquinius (Priscus of Superbus)
de z.g.
Sibyllijnse boeken hebben
verkocht.
Antieke afbeeldingen van Sibyllen zijn, afgezien van
beeldenaars op munten, betrekkelijk zeldzaam. In
de beeldende, met name de religieuze kunst van
middeleeuwen en renaissance worden ze dikwijls
afgebeeld als tegenhangers van de Oud-Testamentische profeten;
beroemd zijn de vijf door Michelangelo in de
Sixtijnse kapel geschilderde Sibyllen.
Lit. Vergilius, Aeneis, boek 6. - A. Rzach (PRE 2A, 2073-2103).
N. Parise (EAA 7, 254-256). - Th. Zielinski, La Sibylle.
Trois essais sur la religion antique et le christianisme
(Paris 1924).
[Nuchelmans]