Varius Avitus Bassianus, neef van Caracalla, werd in 204 geboren te Emesa in Syrië, waar hij priester werd van de plaatselijke zonnegod El-Gabal (Heer van de Berg); diens naam bleef hij later voeren.
Door een intrige van zijn grootmoeder, Iulia Maesa, die hem voor een zoon van Caracalla uitgaf, werd Heliogabalus op 14-jarige leeftijd door de omgekochte legioenen als Marcus Aurelius Antoninus nog tijdens de regering van Macrinus tot Augustus uitgeroepen. Na diens nederlaag en dood (juni 218) gaf hij zich te Nicomedia met zijn moeder Iulia Soaemias aan godsdienstige uitspattingen over, die hij vanaf najaar 219 te Rome voortzette. Heliogabalus trachtte de Syrische zonnegod, voor wie hij prachtige tempels liet bouwen, tot universele rijksgod te maken. Niet alleen godsdienstig geperverteerd, miste hij bovendien alle eer- en verantwoordelijksheidgevoel. Staatszaken liet hij aan zijn moeder en grootmoeder over, die zitting namen in de senaat. Aan mensen van het laagste allooi werden belangrijke bestuursposten toevertrouwd. De reactie hierop kon niet uitblijven. Om de dynastie der Severi in stand te houden adopteerde de keizer op instigatie van Iulia Maesa zijn neef Alexander Bassianus, die medekeizer werd (221). Het leger koos de zijde van deze laatste. Heliogabalus en zijn moeder werden daarop vermoord, hun lijken in de Tiber geworpen (maart 222).
Lit. Cassius Dio, boek 79. Herodianus 5, 3-8. Historia Augusta,
Vita Heliogabali. - Lambertz (PRE 8 A, 391-404 s.v.
Varius Avitus). K. Gross (RAC 4, 987-1000). V. Scrinari
(EAA 3, 311v). - O. Butler, Studies in the Life of H. (New
York 1908). K. Hönn, Quellenuntersuchungen zu den Viten
des H. und des Severus Alexander (Leipzig 1911). J. Hay,
The Amazing Emperor H. (London 1911). G. Halsberghe, De
eeredienst van Sol Invictus Elagabal (Philologische Studiën
10, 1938-1939, 46-55). Id., Sol Invictus Elagabal tegenover
Sol Indiges en Sol Invictus Mithra (ib. 11, 1939-1940, 2941).
R. Villeneuve, Héliogabale, le César fou (Paris 1957).
S. Dusanic, Severus Alexander as Elagabalus' Associate (Historia
13, 1964, 487-498).
[A. J. Janssen]