De politiek in de tijd van de Koningen
In de eerste twee en een halve eeuw werd Rome -
volgens
de traditie - bestuurd door zeven
koningen.
Nog steeds volgens de traditie werd de bevolking verdeeld in drie
tribus: Ramnes
of Romeinen,
Tities of Sabijnen en
Luceres; elke tribus
in 10
curiae
(vandaar 30 curiae) en elke curia in 10 gentes of geslachten (vandaar 300 gentes),
ieder bestaande uit een aantal families.
Een deel van de bevolking, nl. de vreemdelingen, was niet in de tribus opgenomen en
had weinig politieke rechten en kon zich
bezig houden met Staatszaken: dat
waren de zogenaamde clientes en zij waren gedwongen te leven in de afhankelijkheid
van een
burger.
Natuurlijk moesten alle wetten van de Staat door de burgers goedgekeurd worden,
die om hun stem te geven in curiae
vergaderden nadat zij door de Koning bijeen waren
geroepen en die op alle voorstellen ja of nee moesten antwoorden.
Hoofd van
de Staat was de
koning, de enige magistraat. Hij erfde het koningschap niet,
maar hij werd door de curiae gekozen uit een
lijst van
kandidaten die door de
Senaat
was opgesteld; hij moest ook in de smaak vallen bij de goden. Hij was hoofd van de godsdienst,
scheidsrechter in vrede
en oorlog en, in geval van een conflict,
de hoogste commandant van de gewapende troepen en hoogste rechter in elke halszaak.
De
Senaat of vergadering van de senatoren (ouderen) had de taak raad te geven
aan de koning. Oorspronkelijk bestond die uit
200 leden, 100 Romeinen en 100 Sabijnen.
De primitieve regering van de staat was dus een monarchie die constitutioneel (= volgens
de (grond)wet)gekozen was; daarin was de macht verdeeld tussen de koning, de
Senaat
(200 leden) en de
Comitia Curiata (30 curiae).