Joahaz (hebr. jō'āhāz, Jahwe grijpt de hand vast) was de naam van:
(1) Joahaz, een koning van Juda. Hij heette oorspronkelijk Sallum maar kreeg, zoals vaker gebeurde, bij zijn troonsbestijging een nieuwe naam. Hij was 23 jaar toen hij in 609 tot koning werd uitgeroepen, maar na drie maanden werd hij afgezet door farao Necho, die zijn broer Jojakim op de troon zette. Hij werd naar Egypte gedeporteerd en is daar gestorven (2Kg 23,31-34; 2Kr 36,1-4).
(2) Joahaz, zoon van
Jehu, koning van Israël (818-802). Zijn
regeringsperiode draagt het stempel van de strijd met
Hazaël
van Damascus (2Kon l3:22). Volgens 2Kon 12:18 (vgl. 7)
schijnt Hazaël de troonswisseling in Israël te
hebben benut voor een aanval tegen J.; hij rukt op tot Gat (2 Kon 12:
18) en heeft volgens 2 Kon 13:22 (GL) het kustgebied van
Israël afgescheiden. In het verloop van deze strijd, die tot aan de
dood van J. duurde, heeft Hazaël aan Israël grote
beperking van de bewapening opgelegd: slechts 50 ruiters, 10 wagens
en l0.000 man voetvolk mocht J. behouden. Vanuit deze
situatie zijn waarschijnlijk de Elisa-verhalen van 2 Kon
6 en 7 het beste te begrijpen. Verder wordt over J. afkeurend
opgemerkt, dat er nog steeds een asjera (moedergodin van Kanaän) in
Samaria stond (2 Kon
13:6), een teken dat de invloed van Kanaän nog steeds
in Samaria merkbaar was (2 Kon 13: 1-9). [Beek]
Litt. Kittel, 269-71. [A.Jepsen]