Osci (ouder Opsci, inheems Opikeis, bij griekse
auteurs gewoonlijk Ὀπικοί), oude volksstam in
Midden-Italië, naar taal en herkomst behorend tot een
van de beide (indo-europese) immigratiegolven der
Italiërs.
Reeds ca. 800 vC waren zij woonachtig in
hun eigenlijke centrum Campanië,
waaruit zij de
Siculi hadden verdreven. Op hun beurt werden de O.
achtereenvolgens overheerst door de Aurunci, de
Etruriërs (6e eeuw vC)
en tenslotte door de
stamverwante Samnieten
(5e eeuw vC), die hun taal
en veel van hun (hogere) cultuur overnamen. Als
zelfstandig volk hielden de Osci hiermee op te
bestaan, doch hun taal, het oskisch, leefde als de
officiële taal van hun overwinnaars in grote delen
van Italië nog lang voort. Het meeste overigens dat
ons over dit volk en zijn historie wordt meegedeeld,
is uitermate vaag en soms zelfs duidelijk tegenstrijdig.
Zo vindt men met name de naam Osci in antieke
bronnen vaak in veel ruimere zin gebruikt, hetzij
voor Samnieten, hetzij voor de inwoners van geheel
Zuid-Italië. Van de literatuur der Osci legt de
fabula Atellana getuigenis af; ook de schilderkunst
schijnt bij hen een hoge graad van ontwikkeling
bereikt te hebben.
Lit. E. Vetter (PRE 16, 1543-1567). - H. Nissen, Italische Landeskunde 1 (Berlin 1883) 522-539. G. Devoto, Gli antichi Italicia (Florence 1951). [Brouwers]