Behalve 'verhaal' en 'fabel' betekende het latijnse woord f. ook 'toneelstuk', hetzij blijspel hetzij treurspel. De Romeinen zelf onderscheidden de volgende soorten:
1. De fabula Atellana, genoemd naar het oskische stadje Atella in Campanië, was een volks kluchtspel met veel improvisatie rond vaste typen als Maccus (Domkop), Bucco (Blaaskaak) en Pappus (Sukkel). In de 1e eeuw vC werd de Atellana in een literaire vorm gegoten door Pomponius en Novius om te dienen als exodium, slotstuk, na de opvoering van tragedies. Slechts enkele titels en een aantal fragmenten zijn bewaard gebleven.
2. De fabula palliata was genoemd naar het pallium, de griekse mantel, die in deze stukken werd gedragen. Palliatae, in het latijn vertaalde of bewerkte griekse toneelstukken, vooral blijspelen van de z.g. Nieuwe Komedie, zijn o.a. geschreven door Naevius, Caecilius Statius, Plautus, Terentius en Accius.
3. De fabula togata, zo genoemd naar de romeinse toga, plaatste de handeling van het blijspel in latijnse steden en milieus van eenvoudige lieden. De voornaamste auteurs waren Titinius, Quinctius Atta en Afranius; van hun stukken zijn slechts titels en fragmenten tot ons gekomen.
4. De fabula praetexta(ta)
werd zo genoemd naar de toga
praetexta met purperen zoom van de senatoren en
magistraten, gedragen door de hoofdpersonen van
dit drama over historische onderwerpen. Na
Naevius met zijn Clastidium (waar Marcellus in
222 vC de Galliërs versloeg) volgden
Ennius met
o.a. Sabinae (over de sabijnse maagdenroof),
Pacuvius
met Paullus (over
Aemilius Paullus Macedonicus)
en Accius met o.a.
Brutus
(de verdrijver van de
Tarquinii uit Rome). Bewaard gebleven is de praetexta
Octavia (over de echtgenote van Nero); dit
stuk staat op naam van Seneca,
maar zijn auteurschap
wordt algemeen in twijfel getrokken.
Lit. GRL 1, 47-150. F. Leo, Geschichte der römischen Literatur
1 (Berlin 1913 = Darmstadt 1967) passim. [Diercks]