Quinctius, naam van een oude romeinse patricische gens, die al in de 5e en 4e eeuw vC grote macht en invloed bezat. De voornaamste families van de gens Quinctia waren de Capitolini, de Cincinnati, de Crispini en de Flaminini. De bekendste Quinctii waren:
(1) Titus Quinctius Capitolinus Barbatus,
die consul was in
471, 468, 465, 446, 443 en 439 vC. Hij streed met
succes tegen de Aequi
en de Volsci.
(2) Lucius Quinctius Flamininus (ca. 230-170), broer van volgende Quinctius, praetor in 199, consul in 193 vC. Van 198 tot 194 nam hij als legaat en vlootcommandant deel aan de operaties van zijn broer in Griekenland.
(3) Titus Quinctius Flamininus;
zie Flamininus.
(4) Titus Quinctius Atta, oudromeinse komediedichter, samen met Titinius en Afranius voornaamste vertegenwoordiger van de fabula togata, die ontstond als reactie op de fabula palliata. Volgens een mededeling van Hieronymus zou hij gestorven zijn in 77 vC. In zijn stukken - die vanwege het feit dat zij vaak zijn gesitueerd in het milieu van het gewone volk ook wel (fabulae) tabernariae (naar tabernae, benaming voor de hutten van het volk) worden genoemd - spelen vrouwen een belangrijke rol, zoals titels als Materterae ('Tantes'), Nurus ('Schoondochter') en Socrus ('Schoonmoeder') bewijzen.
Van de 12 stukken waarvan titels bekend
zijn, zijn in totaal niet meer dan ca. 25 verzen overgeleverd.
Daarnaast is een versregel bewaard van
zijn of aan hem toegeschreven epigrammen. Q. Atta
werd in de oudheid geprezen om zijn vermogen karakters
te tekenen en zijn bijzonder talent voor het
componeren van vrouwendialogen. Horatius vermeldt
hem als een der in zijn tijd geëerde poetae
antiqui (Epistula 2, 1, 79).
Lit. Uitgave der fragmenten: O. Ribbeek, Comicorum Romanorum
Fragmenta² (Leipzig 1873 = Hildesheim 1962) 160-164.
- H. Gundel (PRE 24, 1009v). GRL 1, 142-144. H. Bardon,
La littérature latine inconnue 1 (Paris 1952) 165v.
[Brouwers]