Hieronymus (Ἱερώνυμος) van Stridon.
(I) Leven. Sophronius Eusebius H. (ca. 347 Stridon, Dalmatië - 419/420 Bethlehem) stamde uit een welgestelde christelijke familie en ontving zijn opleiding te Rome, onder andere van de grammaticus Donatus. Rufinus van Aquileia was zijn medeleerling.
Met de klassieke auteurs raakte H. zeer vertrouwd. Na een verblijf te Trier ging hij te Aquileia temidden van gelijkgezinden een ascetisch leven leiden. In 373/374 wilde hij naar Jeruzalem pelgrimeren, maar een ernstige ziekte hield hem lange tijd in Antiochië op, waar hij voordrachten hoorde van Apollinaris van Laodicea en perfect Grieks leerde. Van ca. 375-378 leefde hij in de woestijn Chalcis bij Antiochië, waar een monnik van joodse afkomst hem in het hebreeuws onderrichtte. Door Paulinus, bisschop van Antiochië, werd hij tot presbyter gewijd. In Constantinopel hoorde hij voordrachten van Gregorius van Nazianze.
Van 383-385 was H. als secretaris en vriend van paus Damasus te Rome. In opdracht van de paus begon hij hier aan een revisie van latijnse bijbelteksten. Tot de ascetische kring rondom hem behoorden ook adellijke dames als Marcella, Paula en Eustochium (dochter van Paula). Na de dood van Damasus (384) begaf H. zich naar de heilige plaatsen in Palestina, bezocht een maand lang Didymus de Blinde, bracht een bezoek aan de monniken van de Nitrische woestijn en kwam in 386 in Bethlehem, waar hij tot zijn dood als kluizenaar leefde. Met Paula's steun werden er drie vrouwenkloosters en een mannenklooster gesticht, verder een kloosterschool waar hij over een grote bibliotheek kon beschikken. H. raakte verwikkeld in verschillende conflicten: met bisschop Iohannes van Jeruzalem en zijn jeugdvriend Rufinus, Iovinianus (393), Vigilantius (404) en Pelagius (na 415).
H. was een moeilijk, prikkelbaar mens, die dikwijls hard en scherp in zijn polemiek kon zijn. Maar hij was eerlijk in zijn energieke vrijmoedigheid tegen mistoestanden en zijn streven naar ascetische idealen. H. was de geleerdste van de kerkvaders (filoloog en veelweter); zijn wetenschappelijk werk is van grote waarde. De wetenschap van Grieken en joden gaf hij door aan het westen. Hij was echter allerminst een speculatief theoloog als zijn tijdgenoot Augustinus.
(II) Werken. Te Rome begon H. in 382 met een herziening van de latijnse evangelietekst met behulp van de griekse tekst (Bijbel II.B.5d en III). In 384 maakte hij een vluchtige herziening van het psalterium naar het grieks. In Bethiehem begon H. met een herziening van de hele tekst van het OT naar de LXX-tekst van Origenes' Hexapla, waarbij ook rekening werd gehouden met de hebreeuwse grondtekst. Volledig zijn bewaard het boek Job en de psalmen (Psalterium Gallicanum genoemd omdat het in Gallië voor het eerst in de liturgie werd gebruikt).
In 391 begon H. met een vertaling (gedeeltelijk revisie) van het OT op grond van de hebreeuwse grondtekst. Dit werk duurde tot 406. Van de deuterocanonische geschriften werden slechts Tobias en Judith vertaald. Volgens H. is slechts de hebreeuwse oertekst, niet de LXX, geïnspireerd. Hij aanvaardde ook niet de oorspronkelijk in het grieks geschreven boeken van de LXX als tot de canon behorend. H. hield bij zijn bewerking/vertaling op praktische gronden ook rekening met de traditionele tekstvormen.
Hij vertaalde minder woordelijk en stilistisch verzorgder dan de Vetus Latina-vertalers. Een zekere invloed van rabbijnse tradities is in zijn werk, waarin in stilistisch opzicht ook een zekere evolutie te bespeuren is, merkbaar. Aanvankelijk stuitte H.' werk op veel tegenstand. Het werd echter reeds spoedig voor revisie van oud-latijnse bijbelhandschriften gebezigd. Ca. 600 bezat deze tekst gelijke rechten en in de karolingische renaissance heeft hij de vroegere vertalingen geheel verdrongen. De naam Vulgata (editio: de algemeen verspreide uitgave) werd eerst sedert de 13e eeuw gangbaar (Vetus Latina).
Vóór het conflict rondom Origenes vertaalde H. een reeks werken van hem: 14 homilieën over Jr, 14 over Ez, 2 op het Hl, 39 over Lc, 8 over Js. De door hem in 398 als Origenestegenstander vervaardigde vertaling (tegen Rufinus gericht) van de 4 boeken De principiis is verloren gegaan. In 380 maakte H. een vrije bewerking van het tweede deel van de kroniek van Eusebius (voortgezet tot 378; het werk beheerste de chronologie van de middeleeuwen), alsmede van diens Onomasticon (De situ et nominibus locorum hebraicorum). Van Didymus vertaalde H. het in het origineel verloren gegane geschrift De spiritu sancto (392). In 404 maakte hij een vertaling van de monniksregels van Pachomius, Theodorus en Horsiesi (Orsiesius), alsmede van hun brieven.
De bijbelcommentaren van H. bevatten een neerslag van de vroegere exegetische literatuur. Ze getuigen van een grote kennis, zijn echter dikwijls onverzorgd van vorm en on-af door te haastig werken. De psalmcommentaren (Commentarioli), de commentaren op Pr en de afzonderlijke profeten (Jr slechts 132) zijn sterk door Origenes geïnspireerd. In 381 schreef H. een allegorische verhandeling De visione Isaiae (= epistula 18), ca. 397 een historische verklaring van de tien vizioenen in Js 12-23. De Quaestiones hebraicae in Genesin maken duidelijk dat H. de inspiratie van de LXX-tekst niet meer aannam. In 387-389 verklaarde hij 4 brieven van Paulus (Phil, Ga], Eph, Tit) en in 398 schreef hij een commentaar op Mt. H. bewerkte de commentaar op de Openb. van Victorinus van Pettau, waarin hij de chiliastische verklaringen schrapte. Verder zijn 85 preken voor zijn kloostergemeente in Bethlehem opgetekend: twee reeksen psalmenhomilieën, over Me en over afzonderlijke bijbelteksten.
Tot de dogrnatisch-polemische werken behoort (samenhangend met de bestrijding van Origenes) de zeer persoonlijke polemiek tegen Iohannes van Jeruzalem: Contra Ioannem Hierosolymitanum (396) en 3 boeken Apologia adv. libros Rufini (401-402). Verder Adversus Helvidium de perpetua virginitate b. Mariae (383), Altercatio Luciferiani et orthodoxi, Adversus Iovinianum in 2 boeken (verdediging van ascetisme), Contra Vigilantium (406; verdediging van het monniksideaal, van heiligen- en relikwieënverering), Dialogi contra Pelagianos libri tres.
Onder zijn historische werken dateert De viris illustribus, een kataloog van leven en werken van 135 christelijke schrijvers (ook haeretische) uit 392. De titel is ontleend aan een gelijknamig werk van Suetonius (christelijk pendant van heidense katalogen).
De voornaamste bron is de Kerkgeschiedenis van
Eusebius, voor de 4e eeuw putte H. meest uit eigen
gegevens. Het werk is de eerste oudchristelijke literatuurgeschiedenis
los van de kerkgeschiedenis. H.
schreef drie vrij legendaire monniksvitae: Vita Pauli
(uit het egyptische Thebe), Vita Malchi (uit de
Chalcis-woestijn), Vita Hilarionis (uit Palestina).
Van H.' brieven zijn er ca. 120 echt (in de verzamelingen
bevinden zich ook de aan H. gerichte brieven).
Zij waren voor publicatie bestemd en ze zijn
historisch belangrijk, inhoudelijk interessant en wat
de vorm betreft voortreffelijk afgewerkt.
Lit. Uitgaven: D. Vallarsi 1-11 (Verona 1734-1742; 1766-1772).
MPL 22-30 (herdruk van de uitg. van Vallarsi). In
het Corpus Christianorum zijn verschenen (tot en met 1970)
de delen 73, 73A, 74, 75, 7SA, 76, 76A, 77, 78. In CSEL zijn
verschenen 54-56 (Epistulae d. I. Hilberg) en 59,2 (In Hieremiam
d. S. Reiter). Vulgaateditie door de monniken van S.
Girolamo te Rome (deel 1-12, sedert 1926); verder door
anderen ed. in 2 delen (Stuttgart 1969). G. Morin, Commentarioli
in psalmos; Tractatus sive homiliae (= Anecdota
Maredsolana 3, 1-3; Maredsous 1895, 1897, 1903). F. Wutz,
Onomastica sacra (Leipzig 1914). J. Fotheringham, Chronici
canones (London 1923). G. Herding, De viris illustribus
(Leipzig 1924). J. Labourt, St. Jérôme, Lettres 1-8 (Paris
1949-1963; met franse vert.). Uitgave met commentaar: G. Bartelink, H.,
Liber de optimo genere interpretandi (Epistula 57) (Leiden 1980).
H. Leclercq (DAL 7, 2235-2304). - G. Grützmacher, H. 1-3
(Berlin 1906-1908). F. Cavallera, S. Jérôme 1-2 (Louvain/
Paris 1922). Sister M. J. Kelly, Life and Time as revealed in
the Writings of St. Jerome exclusive of his Letters (Washington
1944). P. Steur, Het karakter van H. bestudeerd in
zijn brieven (Nijmegen 1945). A. Penna, Principi e carattere
dell' esegesi di S. Girolamo (Rome 1950). R. Eiswirth, H.'
Stellung zur Literatur und Kunst (Wiesbaden 1955). H. Hagendahl,
Latin Fathers and the Classies (Göteborg 1958). J.
Steinmann, S. Jérôme (Paris 1958). D. S. Wiesen, St. Jerome
as a Satirist (Ithaca 1964). G. Q. A. Meershoek, Le Latin
biblique d'après S. Jérôme
(Nijmegen/Utrecht 1966). P. Antin,
Recueil sur S. Jérôme (Bruxelles 1968). [Bartelink]