Brutus

Brutus, romeins cognomen, in gebruik bij de gens der Iunii. Onder de naam B. staan vooral bekend:

munt(1) Lucius Iunius Brutus, volgens de sage stichter der romeinse republiek en samen met Lucius Tarquinius Collatinus in 509 vC eerste consul. Waarschijnlijk is de figuur van B., een der markantste uit de romeinse legenden, een fictie, waarbij zijn cognomen de aanleiding werd tot het verhaal over zijn voorgewende onnozelheid. Na de schending van Lucretia door Sextus, een zoon van koning Tarquinius Superbus, zou hij de koninklijke familie uit Rome verdreven en de republikeinse staatsvorm ingevoerd hebben; vervolgens zou hij zijn gesneuveld toen de Etruriërs het koninklijk gezag poogden te herstellen.

De naam van Brutus staat aan het hoofd van de fasti consulares, de consul-lijsten die ca. 300 vC werden opgesteld met behulp van de stambomen der aanzienlijke gentes. De plebejische gens Iunia maakte B. tot haar stamvader; nog Atticus schreef op verzoek van Marcus Brutus en Cicero een geschiedenis van de gens en de beide Caesar-moordenaars Marcus en Decimus B. beeldden Lucius B. af op hun munten. Er bestaat geen enkele grond om aan te nemen dat de bekende bronzen z.g. Brutus-kop in het Museo Capitolino te Rome inderdaad B. weergeeft.



Lit. Livius 1, 56-60. Dionysius van Halicarnassus 4, 67-85; 5, 1-18. - W. Schur (PRE, Suppl. 5, 1931, 355-369). A. Longo (EAA 2, 191v).



(2) Marcus Iunius Brutus (85-42), zoon van Marcus Iunius B. en Servilia. De nauwe relaties tussen Servilia en Caesar gaven aanleiding tot het praatje dat deze zijn vader was. Sinds de adoptie door zijn oom Quintus Servilius Caepio (ca. 60 vC) heette hij Quintus Caepio B. Toen B. op achtjarige leeftijd zijn vader verloren had, kwam hij te staan onder leiding van zijn oom Marcus Porcius Cato (Uticensis), die hem een uitstekende opvoeding gaf en o.a. naar Athene zond, waar hij een overtuigd stoïcijn werd. Van 58 tot 56 assisteerde hij Cato bij de annexatie van Cyprus; zijn financiële manipulaties aldaar waren verre van eervol; vooral de stad Salamis was hem later grote sommen schuldig. In 53 was hij quaestor in Cilicië.

In de burgeroorlog koos B. om principiële redenen de zijde van Pompeius, ofschoon deze hem als moordenaar van zijn vader persoonlijk antipathiek was. Hij nam deel aan de slag bij Pharsalus (48), maar werd door Caesar begenadigd en in diens intieme vriendenkring opgenomen. Toch werden zijn relaties met de oppositie der optimaten steeds hechter. Hij was bevriend met Cicero, die enkele werken aan B. opdroeg en in de herfst van 46 door hem werd overgehaald tot het schrijven van zijn - verloren gegane - lofschrift op Cato; in 45 schreef B. ook zelf een Cato. Tenslotte huwde hij zijn nicht, Cato's dochter Porcia, de weduwe van de felle anti-Caesariaan Marcus Calpurnius Bibulus. Desalniettemin verleende Caesar hem in 44 de stadspraetuur.

Waarschijnlijk heeft de toekenning van de levenslange dictatuur aan Caesar en zijn overtuiging dat Caesar de republiek dus niet wilde herstellen, B. aan de zijde der Caesar-moordenaars gevoerd, wier leider hij werd. Hiervoor miste hij echter de kwaliteiten: niet alleen werd door zijn toedoen Marcus Antonius gespaard, maar hij had geen eigen program en faalde volledig in de nu volgende verwikkelingen. Hij moest Italië verlaten en organiseerde samen met Cassius het verweer tegen Antonius en Octavianus.

Om geldmiddelen te verkrijgen werd vooral de provincie Asia meedogenloos uitgeplunderd. In de slag bij Philippi (herfst 42) werd Cassius door Antonius verslagen, terwijl B. Octavianus overwon. Twee weken later leverde B., gedwongen door zijn troepen, een tweede slag, die eindigde met zijn nederlaag en zelfmoord. B. was ook een veelzijdig geleerde en auteur; van zijn geschriften is echter niets bewaard gebleven.



Lit. Cicero's brieven en philippica's. Plutarchus' leven van B. Appianus, Historia. M. Gelzer (PRE 10, 973-1020). - W. Drumann/P. Groebe, Geschichte Roms in seinem Ubergange von der republikanischen zur monarchischen Verfassung 4² (Leipzig 1908) 21-49. M. Radin, Marcus B. (Oxford 1939). J. Balsdon, The Ides of March (Historia 7, 1958, 80-94). M.L. Clarke, The Noblest Roman. Marcus B. and his reputation (London 1981).



(3) Decimus Iunius Brutus Albinus (ca. 81-43), zoon van Decimus Iunius Brutus (consul 77) en Sempronia; sinds zijn adoptie door een zekere Aulus Postumius Albinus (consul 99) heette hij B. Albinus. Reeds op zeer jeugdige leeftijd won B. de bijzondere genegenheid van Caesar, die hij vergezelde op diens gallische veldtocht. In 56 onderscheidde hij zich tijdens de strijd tegen de Veneti, in 52 tijdens het bedwingen van de opstand van Vercingetorix. B. veroverde ook Massilia (49) tijdens Caesars spaanse veldtocht. Vast staat dat de dictator nooit aan iemand zoveel vertrouwen heeft geschonken; Caesar benoemde hem zelfs in zijn testament tot tweede erfgenaam. Toch nam B. Albinus aan de samenzwering deel; hij werd aangewezen om Caesar te overreden naar de curia van Pompeius te komen. Na de Iden van maart vertrok hij naar zijn provincie Gallia Cisalpina, welke hij weigerde aan Marcus Antonius af te staan. Dit leidde tot het bellum Mutinense. Weliswaar werd hij op 21 april 43 door Octavianus en de consuls Hirtius en Pansa ontzet, maar mede door Brutus' gebrek aan initiatief wist Antonius te ontsnappen en zich met Lepidus te verenigen. Onder andermans leiding was B. een goed militair geweest, nu hij op eigen kracht aangewezen was, miste hij energie en moed, iets wat zijn mede-samenzweerders hem reeds verweten. Door het verraad van Lucius Munatius Plancus werd zijn positie onhoudbaar: op de vlucht werd B. door Antonius' ruiters ingehaald en gedood.



Lit. Cicero, Epistulae ad familiares 11, 1 en 4-26 (hiervan zijn er elf door B. geschreven). Caesar, De bello Gallico, boeken 3 en 7. Id., De bello civili 1-2. Appianus, Historia. F. Münzer (PRE, Suppl. 5, 1931, 369-385). - W. Drumann/ P. Groebe, Geschichte Roms in seinem Übergange von der republikanischen zur monarchischen Verfassung 4² (Leipzig 1908) 13-17. B. C. Bondurant, Decimus Iunius B. Albinus (Diss. Chicago 1907). [Storms]


Lijst van Namen