Naevius (ca. 270-201 vC), na Livius Andronicus de tweede archaïsche romeinse dichter en evenals deze behalve epicus ook dramaticus. Gnaeus N. was van de oudste dichtergeneratie in Rome de meest oorspronhelijke en de meest onafhankelijke en strijdbare figuur. Stammend uit een geslacht waarvan de naam in Latium veelvuldig voorkomt, legde deze vrijgeboren Italiër volgens zijn grafschrift een typische campaanse superbia (trots) aan de dag. Tijdens de eerste punische oorlog streed hij als soldaat in het romeinse leger. Nadien verbleef en schreef hij te Rome, waar sinds 235 vC tijdens de ludi toneelstukken van zijn hand werden opgevoerd.
Van wat ons verder over zijn leven bekend is, valt vooral zijn polemiek met de aristocratie, in het bijzonder met Scipio Africanus en de Caecilii Metelli, op. Wegens zijn felle kritiek werd hij in 206 vC zelfs gevangen gezet en na door toedoen van de volkstribunen vrijgelaten te zijn tenslotte in 204 vC uit Italië verbannen, waarna hij in 201 vC in Utica stierf. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis zou hij twee komedies (Ariolus en Leon) geschreven hebben en daarin spijt betuigd hebben over zijn perulantia (brutaliteit).
Het werk van N. omvat drama en epos. Wat het toneel betreft ging zijn voorkeur duidelijk uit naar de komedie. Van 34 stukken in dit genre zijn ons titels en fragmenten bekend. Merendeels betreft het fabulae palliatae, zoals Agitatoria (over een wagenmenner), Clamidaria (over een mantel), Colax (Vleier), Corollaria (Spel van de krans), Figulus (Pottenbakker), Gymnasticus (Sportleraar), Proiectus (Uitgeworpene), Personata (Spel van het masker).
Een wat langer fragment is bewaard van de Tarentilla, over een meisje uit Tarente dat van de liefde een sport maakt en haar gunsten schenkt aan ieder die daarvoor betalen wil. De reeds genoemde Ariolus (Waarzegger) was waarschijnlijk een fabula togata.
Slechts één regel is bewaard van een als Satira overgeleverd stuk. Behalve de levendige karaktertekening en een vaak zeer gekruide taal vallen de fragmenten vooral op door vrijmoedige spot aan het adres van de machtigen. In later tlid genoot N. als komediedichter grote faam. De literatuurcriticus Volcacius Sedigitus noemt hem als derde in rangorde na Caecilius en Plautus. Terentius (Andria, proloog 18) vermeldt hem als een van zijn voorgangers wat betreft de contaminatio (Komedie III).
Een type zoals de parasiet, dat bij Plautus zo vaak voorkomt, ontmoeten we ook reeds bij N., die ook om andere redenen als de eigenliike grondlegger van de latijnse komedie mag gelden.
Van Naevius' tragedies zijn. titels en fragmenten (ca. 60 versregels) over uit zeven palliatae, die grotendeels onderwerpen uit de trojaanse sagenkring behandelen: Danaë, Equos Troianus, Hector proficiscens (Afscheid van H.), Iphigenia (geïnspireerd op Euripides), Hesiona, een wat uitvoeriger (35 versregels) overgeleverde Lycurgus (Bacchus) en waarschijnlijk een Andromache. Daarnaast is N. de uitvinder van de z.g. fabula praetexta(ta), de behandeiing van nationale historische onderwerpen in toneelvorm. Aan de contemporaine geschiedenis is de stof ontleend van zijn Clastidium, over de overwinning van Marcus Marcellus op de Galliërs in 222 vC bij de gelijknamige stad. Eveneens zijn titei en een enkel fragment bewaard van een stuk over de Iegendarische stichter van Rome, geheten Romulus (sive Lupus) of Alimonium Remi et Romuli. Later is N. in dit genre nagevolgd door Ennius en Pacuvius, doch een werkelijke bloei heeft dit nationale historische drama in Rome merkwaardig genoeg nimmer beleefd.
Behalve enkele (44) verzen uit onbekende stukken, de polemiek met de Metelli en zijn (volgens sommigen door hem zelf geschreven) grafschrift bezitten vvll voorts nog ca. 50 fragmenten van een epos Bellum Punicum (sive carmen belli Punici), dat N. op hoge leeftijd dichtte over de eerste punische oorlog (264-241) en de voorgeschiedenis daarvan. De indeling in 7 boeken van dit gedicht, waarin nog de oude versus saturnius wordt gebruikt, stamt uit later tijd. De inhoud omvatte onder meer Aeneas' vertrek uit het verwoeste Troje, zijn komst in Latium, de stichting van Rome door zijn kleinzoon Romulus, de oudste geschiedenis van Carthago en de eigenlijke strijd, ingeleid door een godenvergadering.
De vijandchap tussen Rome en Carthago werd voorgesteld als een uiteindelijk gevolg van Aeneas' ontrouw aan de carthaagse koniagin Dido. Voor de Romeinen gold dit werk ondcmks de wat droge verteltrant en de weinig soepele stijl (waarin bv. ook de alliteratie sterk opvalt) al spoedig als een nationaal epos, dat tot in de tijd van Horatius veel werd gelezen. De invloed ervan op Ennius en Vergilius is groot geweest.
De dood van N., wiens werk na de 'vertalingen' van
zijn ouclere tijdgenoot Livius Andronicus duidelijk
eigen romeinse trekken vertoont, wordt in zijn grafschrift
niet ten onrechte als een groot verlies voor
de latijnse literatuur bestempeld.
Lit. Uitgaven der fragmenten: E. V. Marmorale, N. Poeta.
Introduzione, testo dei frammenti e commento² (Florence
1950). Met engelse vertaling: E. H. Warmington, Remains of
Old Latin 2 (Loeb Classical Libr., London 1936). Alleen komedie:
O. Ribbeck, Comicorum Romanorum Fragmenta³
(Leipzig 1897) 5-31. Alleen epos: W. Morel, Fragmenta Poetarum
Latinorum epicorum et lyricorum praeter Ennium et
Lucilium (Leipzig 1927 = Stuttgart 1963). S. Mariotti, Il Bellum
Poenicum e l'arte di Nevio. Saggio con edizione dei
frammenti (Rome 1955). M. Barchiesi, Nevio Epico. Storia,
interpretazione, edizione critica dei frammenti del primo epos
latino (Padua 1962). W. Strzelecki, Naevii Belli Punici Carminis
quae supersunt (Leipzig 1964). - E. Fraenkel (PRE
Suppl. 6, 1935, 621-640). GRL 1, 50-55. [Brouwers]