Pangaeus (Πάγγαιον), gebergte in
Thracië, dat zich
over een lengte van ca. 25 km uitstrekt ten noordoosten
van Amphipolis en de monding van de
Strymon. In de lagere delen en de
naaste omgeving van de P., waarvan de hoogste
top 1956 m boven de zeespiegel ligt en die grotendeels
met wouden bedekt is, werd in de oudheid veel
goud en zilver gevonden, in goudwasserijen langs de
beken en via mijnschachten. Al in de 7e eeuw vC
namen Grieken van het voor de kust gelegen eiland
Thasus, vanaf de
6e eeuw ook Atheners (o.a. Pisistratus
en zijn familie) aan de exploitatie deel. De
atheense staatskas schijnt er nauwelijks inkomsten
uit te hebben getrokken. Nadat
Philippus II Amphipolis
veroverd had (357 vC), maakte hij zich ook
meester van de goud- en zilverwinning op de P. en
stichtte ten oosten daarvan de macedonische stad
Philippi; in zijn tijd zouden de mijnen van de P.
en omgeving jaarlijks niet minder dan 1000 talenten
(ca. 26.000 kg) goud opgebracht hebben. In de romeinse
periode was de exploitatie van weinig be,
tekenis meer.
Lit. E. Oberhummer (PRE 18, 2 (3), 589-592). - S. Casson,
Macedonia, Thrace and Illyria (Oxford 1926) 63-70.
[Nuchelmans]