Vetulonia, antieke stad in
Noord-Etrurië, op etruskische
munten (3e eeuw vC) Vatluna, Vetluna, Vetalu
geheten en door de Romeinen V. of Vetulonii
genoemd. V., dat pas in 1881 tussen Populonia
en Rusellae (ca. 160 km ten noordwesten van Rome)
teruggevonden is en na een naamsverandering
in de middeleeuwen (Colonna) sinds 1888 weer V.
heet, lag oorspronkelijk aan een diepe baai en functioneerde
als zeehaven. Door de
geleidelijke verzanding van de baai tot een meer
(Lacus Prelius) verloor de stad veel van haar betekenis.
Reeds dichtbevolkt in de vroege Villanova-periode, kende het etruskische V. vanaf de late 8e tot de vroege 6e eeuw vC een bijzonder grote bloei, die ook te danken was aan de naburige ertsgroeven.
Van de bloei getuigen o.a. de monumentale
tholos-graven
en de zeer rijke grafgaven, zowel van inheemse
als van griekse herkomst; de meest spectaculaire
graven, daterend uit de late 7e eeuw, zijn de
Tomba della Pietrera en de Tomba del Diavolino 2.
V., dat tot de etruskische twaalfstedenbond behoorde,
was in die periode het belangrijkste kunstcentrum
van Noord-Etrurië; vooral in de edelsmeedkunst
ontwikkelde het een eigen traditie. Kort voor
600 vC steunde V. de Latijnen tegen de romeinse
stadvorst Tarquinius Priscus.
Pas in de hellenistische tijd herkreeg de stad na een
lange periode van verval enige betekenis. Over een
verovering door Rome is niets bekend. Toch moet
V., dat een strategische positie aan de
Via Aurelia
innam, in 241 vC tot de romeinse invloedssfeer behoord
hebben. In de keizertijd was het een onbelangrijk
municipium. De inscripties reiken niet
verder dan de 2e eeuw nC.
Lit. G. Radke (PRE 8A, 1874-1880). A. Talocchini (EAA 7, 1157-1161). Id. (Princeton Encyclopedia of Classical Sites, Princeton 1976, 973v). - F. Schachermeyer, Etruskische Frühgeschichte (Berlin/Leipzig 1929) 137-160. R. Pincelli, Il tumulo vetuloniese della Pietrera (Studi Etruschi 17, 1943, 47-113). E. Boitani/M. CataldilM. Pasquinucci, Les cités étrusques (Paris/Bruxelles 1975) 102-109. S. Steingraber, Etrurien. Stadte, Heiligtumer, Nekropolen (München 1981) 133-143. [Verhaeghe-Pikhaus]