In dat tijdperk was het buitenverblijf over verscheidene eigenaars verdeeld; het gehele zuidelijk gedeelte behoorde aan de Bulgarini die het recht van opgraving hadden verkocht en wier naam verbonden blijft aan de verminkingen, toegebracht aan het Odeon, een van de belangwekkendste gebouwen uan de gehele stad. Geleidelijk aan werden de verschillende percelen weer verenigd en na 1870 was de Italiaanse regering eigenaresse van bijna het gehele complex.
Reeds in de loop van de 19e eeuw hadden de 'antiquairs' belangstelling getoond voor de villa en getracht ze weer in pacht te krijgen. Piranesi heeft er een groot plan over gepubliceerd dat niet van fantasie is gespeend. Nibby, Gori, Canina en nog anderen hebben hun bijdrage eraan geleverd, doch slechts zelden kan men hun werken gebruiken, zozeer zijn fantasie en werkelijkheid met elkaar vermengd.
Veel is men verschuldigd aan de leden van de Académie de France: de architecten onder hen gaven zich onder de bezielende leiding van Daumy alle moeite om de voornaamste monumenten ervan te bestuderen, waartoe zij gedeeltelijke opgravingen verrichten.
Men begrijpt dat Hadrianus' villa voor hen een uitverkoren terrein moet zijn geweest. Daar vonden zij, gerieflijk bij elkaar, de meest typische architecturale creaties van de Romeinse kunst, zonder de vernieuwingen en veranderingen, het bovenop elkaar gelegen zijn en de onzekerheden waar mee zij bij de gebouwen in Rome zelf te kampen habden. Gebouwd toen het keizerrijk het hoogtepunt van zijn bloei had bereikt en de Romeinse architecten hun kunst volledig beheersten, vormen de verschillende elementen van de villa op zichzelf reeds een enorm museum van de bouwkunst en vele architecturale vormen verschijnen hier voor het eerst: zonder deze villa zouden wij ons slechts een gebrekkig beeld kunnen vormen van de ontwikkeling van het gewelf dat toch zulk een grote rol speelde in de Romeinse bouwkunst.
Het ontwerp van Hadrianus zelf, die de bouw van de villa had geleid en die zich gaarne liet voorstaan op zijn kennis van de architectuur, draagt ertoe bij dit bouwwerk zeer kostbaar te maken: wij weten immers dat de keizer, een groot reiziger, de voornaamste bouwwerken en monumenten van het imperium in zijn residentie om zich heen had willen groeperen. Ongetwijfeld beijverde hij zich niet om ze precies zo te bouwen als hij ze had gezien (tevergeefs zal men er zoeken naar het Parthenon of de tempel van Artemis in Ephese, of naar het Mausoleum, bouwwerken die toen een universele bewondering genoten), doch hij deed zijn best: de herinnering eraan op te roepen, vooral dank zij kunstwerken die hij ervan had meegebracht en soms door architecturale bijzonderheden.
De vindingrijkheid en het vernuft van de modernen heeft getracht deze verre invloeden te herkennen en men heeft de verschillende een geheel vormende onderdelen namen gegeven.
Zo toont men ons de Poekile, gebouwd ter herinnering
aan de porticus van Athene, het lyceum en de academie, en
ook de 'toren van Timon' de misantroop. Ook vindt men er
een 'Canope' in de vorm van de 'grote gracht' van de villa;
tegenwoordig is dit een klein dal dat vroeger de beroemde
arm van de Nijl van die naam voorstelde, een van de meest
gereproduceerde landschappen op de mozaïeken en schilder
werken met een voorstelling van Egyptisch karakter.
Hadrianus had er behagen in gevonden in zijn park de herinnering
eraan levendig te houden door kapellen in Egyptische
stijl en basalten beelden die een exotisch decor vormden;
daar werden waterfeesten gehouden, evenals op de
Alexandrijnse Canope.
Niet ver van deze Canope hebben de
archeologen, geleid door een tekst uit het Leven van Hadrianus,
een nog veel uitzonderlijker geheel teruggevonden, een zogenaamde
uitbeelding van de wereld van het infernum zelf.
Hadrianus, ingewijd in de mysteriën van
Eleusis, en dientengevolge
in de topografie van het infernum (dat voor de vereerders
van Demeter geen geheimen had), had er genoegen
in gevonden de aardse landschappen te doen overgaan in die
van het hiernamaals. Doch laten we deze 'onderwereld'
van Tivoli niet al te serieus nemen en herinneren wij ons het
door Hadrianus voor zichzelf geschreven grafschrift:
Ongetwijfeld is dit villa-museum een gril van de keizer,
maar toch een minder vreemde dan men soms doet voor
komen. Men vergete niet dat ook
Cicero in zijn villa te
Tusculum
een 'academie' en een 'lyceum' had en dat de kunst van de
tuinarchitectuur het aanleggen van 'ensembles' vereiste
waarin bouwkunst en elementen van de natuur één geheel
vormde, waaraan dan de naam van een beroemd oord werd
gegeven. Dit was een middel om de fantasie aan te sporen tot
het herscheppen van de werkelijkheid en de omlijsting van
het leven van alledag welhaast te veranderen in een theater
decor waardoor het veredeld werd en de tovermacht verkreeg
van de legende en de poëzie. Deze Romeinen, bezield
door het schilderachtige en exotische (niet zonder enige
humor), zijn wel zeer ver verwijderd van de traditionele
opvatting die lompe houwdegens, plunderende veroveraars
van hen maakt, die zich thuis ontpoppen als onbeschaafde,
ruwe parvenu's.
De herrijzenis van de villa van Hadrianus is niet slechts
van een bouwwerk dat in een bijzondere omvang deze
ging van de Romeinse ziel bevestigt. Toch zijn er, ondanks
de inspanning van de laatste jaren, te veel ruïnes verzameld
om deze materiële herrijzenis mogelijk te maken. De theaters
(er waren er drie) zijn het grootste gedeelte van hun
trapvormige zitplaatsen en de toneelversieringen kwijtgeraakt;
van de grote porticus (de Poekile) zijn de zuilen verdwenen,
er is nog slechts de enorme muur van over die als steun
diende, de koepels van de thermen zijn ingestort, het prachtige
peristylium van het Gouden Plein ('Piazza d'Oro') is van zijn marmer en
van zijn beelden beroofd, de talloze kazernes, bestemd voor
de pretorianen die de lijfwacht van de keizer vormden, liggen
vol puin, de kostbare mozaïekwerken, de reliëfs, de
schilderwerken zijn uitgewist of over de musea verspreid. Al deze
verwoestingen maken het moeilijk zich de oorspronkelijke
toestand van de villa voor te stellen, doch kunnen wij ons
haar grootheid en rijkdom nog slechts in onze verbeelding
voorstellen, een nieuwe schoonheid is in de plaats gekomen
van de verdwenen pracht. In het grote bassin van de Poekile,
opnieuw met water gevuld, weerspiegelen zich de cipressen
van graaf Fede, de schittering van de hemel, het zonnelicht
op de olijfbomen van Roccabruna, die een onvergetelijk
landschap scheppen, 'romantischer' wellicht dan dat wat
Hadrianus heeft gekend, doch dat de oude herinneringen
doordrenkt met een eigenaardig intieme poëzie.