Gregorius , naam van vier bekende figuren uit de oud-christelijke kerk.
(1) Gregorius, bisschop van
Elvira (gest. na 392) was een
radicaal voorvechter van het symbolum van Nicea
in Spanje. In zijn geschriften toont hij zich sterk
van zijn voorgangers afhankelijk. G. heeft een voorliefde
voor allegorie. Zijn christologie is sterk op de
kerk gericht. Als zijn werken gelden: De fide orthodoxa
contra Arianos (MPL 20, 31-50), Tractatus in
Cantica (5 homilieën, die de eerste exegese in het
Westen vormen van de bruidmystiek als betrekking
hebbend op Christus en de Kerk; A. Wilmart, BLE
8, 1906, 233-299), De arca Noe (een allegorie op de
Kerk; R. Bén. 26, 1909, 1-12), Tractatus Origenis
(19 commentaren op passages uit het OT en op
Hand 2,1; P. Batiffol/A. Wilmart, Paris 1900) en
Homilie op Ps 91 (R. Eén. 29, 274-293).
Lit. Behalve de bovengenoemde uitgaven ook: A. C. Vega, S.
Gregorii episcopi opera omnia 1 (Escorial 1944). MPL
Suppl. 1, 352-527. - S. Collantes, S. Gregorio de Elvira.
Estudio sobre su eclesiologia (Granada 1954). A. C. Vega,
Espana sagrada 55-56: De la Santa Iglesia apostólica de
Eliberri (Granada) (Madrid 1957). F. J. Buckley, Christ and
Church according to Gregory of Elvira (Rome 1964). J. M.
Marique, Further Light on the Identity of Gregory of Elvira
(Class. Folia 18, 1964, 81-85).
(2) Gregorius van Nazianze, grieks kerkvader (329/330-ca. 390) werd als zoon van bisschop Gregorius bij Nazianze geboren. Allereerst op de retorenschool van Caesarea in Cappadocië opgeleid, studeerde hij verder enige tijd aan de christelijke centra van Caesarea in Palestina en Alexandrië. Daarna bezocht hij de hogeschool van Athene (tot 356/357), waar Basilius zijn vriend werd. Waarschijnlijk werd hij na zijn terugkeer in zijn vaderland gedoopt.
In 362 werd G. tegen zijn zin op aandrang van de gemeente tot bisschop gewijd. Hij trok zich echter in de wildernis terug. Na enige tijd teruggekeerd in Nazianze, hielp hij zijn vader in de zielzorg. Toen hij door Basilius als bisschop van Sasima werd aangewezen, aanvaardde hij dit ambt niet, maar ging in de volgende periode voornamelijk een contemplatief leven leiden in Seleucia (Isaurië). In 379 riep men hem als bisschop naar Constantinopel, waar 2 jaar later het tweede algemeen concilie plaats vond. Tengevolge van intriges bedankte hij weldra (Oratio 42, Afscheidsrede). Daarna leidde hij nog twee jaar het bisdom Nazianze, waarna hij zich op zijn landgoed met literair werk bezig hield, in ascese levend.
G. was meer contemplatief van aard dan op praktische
activiteit gericht. Vooral op latere leeftijd was
hij ziekelijk, geprikkeld en pessimistisch. Hij beheerste
de retorica volkomen, zowel op het gebied
van het proza als dat van de poëzie en hij schreef
een voortreffelijke stijl. Van zijn redevoeringen zijn
er 45 bewaard gebleven, waarschijnlijk een kort na
zijn dood gemaakte selectie. Ze zijn rijk aan stijlfiguren
en retorische kunstgrepen. Rufinus vertaalde
er ca. 400 negen in het latijn. Vooral bekend zijn
de vijf theologische redes (Orationes 27-31; τῆς θεολογίας λόγοι), die in 380 te Constantinopel ter
verdediging van de leer aangaande de drievuldigheid
werden gehouden. Hieraan heeft hij de bijnaam 'de
theoloog' te danken. Verschillende redevoeringen
zijn preken op kerkelijke feestdagen. G.' brieven
(245 in getal), bondig en goed geschreven, stammen
bijna alle uit zijn latere levensperiode, evenals zijn
ca. 400 gedichten. Didactisch van aard zijn de Poemata
dogmatica et moralia, terwijl de Poemata
historica sterk persoonlijk getint zijn, evenals het
lange gedicht Περὶ ἑαυτοῦ (De vita sua; in iambische
trimeters), het belangrijkste autografische document
dat ons uit de griekse literatuur bekend is. G. beheerste
zeer gevarieerde versmaten en is ook de
auteur van een reeks epigrammen en epitafen. De
aansluiting aan de klassieke traditie is duidelijk,
deze is echter versmolten met G.' christelijke opvattingen,
zodat zijn gedichten een duidelijk eigen
stempel dragen.
Lit. Uitgave: MPG 35-38 (herdruk van de Maurijnen-editie).
J. Barbel, Gregor von N., Die fünf theologischen Reden
(Düsseldorf 1963; met duitse vert.). Latijnse vertaling door
Rufinus van 9 redes: A. Engelbrecht, Tyrannii Rufini orationum
Gregorii Nazianzem' novem interpretatio (CSEL 46;
1910). Duitse vertaling: P. Häuser (BKV2 59, 1928; BKV3 3;
1939). Franse vertaling: P. Gallay, Grégoire de N., Textes
choisis (Paris 1941). E. Devolder, S. Grégoire de N., Homélies
(Namur 1962). - M. Guignet, S. Grégoire de N., orateur
et épistolier (Paris 1911). H. Pinault,
Le platonisme de Grégoire
de N. (La Roche-sur-Yon 1925). K. Horna, Der Verfasser
des Christus patiens (Hermes 64, 1929, 429-431). E.
Fleury, Hellénisme et Christianisme. S. Grégoire de N. et
son temps (Paris 1930). M. Pellegrino, La poesia di S. Gregorio
di N. (Milaan 1932). P. Gallay, Langue et style de S.
Grégoire de N. dans sa correspondance (Paris 1933). H. L.
Davids, De Gnomologieën van S. G. van N. (Diss. Amsterdam;
Nijmegen 1940). P. Gallay, La vie de St.-Grégoire de
N. (Lyon 1943). I. Lercher, Die Persönlichkeit des hl. Gregorius
von N. (Diss. Innsbruck 1949). J. Plagnieux, St.-Grégoire
de N., théologien (Paris 1951). P. Gallay, Les manuscrits
des lettres de St.-Grégoire de N. (ib. 1957). F. Lefherz,
Studien zu Gregor von N., Mythologie, Überliefemng, Scholiasten
(Diss. Bonn 1958). M.-M. Hauser-Meury, Prosopographie
zu den Schriften Gregors von N. (Bonn 1960). A.
Salvatore, Tradizione e originalità negli epigrammi di Gregorio
di N. (Napels 1960). B. Wyss, Gregor von N. Ein
griechisch-christlicher Dichter des 4. Jh. (Darmstadt 1962).
I. M. Szymusiak, Eléments de théologie de Phomme selon
St.-Grégoire de N. (Diss. Rome 1963). B. Delfgaauw, Gregor
von N.: Antikes und christliches Denken (Eranos-Jahrbuch
36, 1967, 113-163).
(3) Gregorius van Nyssa, grieks kerkvader (ca. 335-394), was een jongere broer van Basilius. Aanvankelijk retor, trok hij zich naderhand in een door Basilius in Pontus gesticht klooster terug. Hij was contemplatief en speculatief van aard en werd tegen zijn zin in 371 tot bisschop van Nyssa in Cappadocië benoemd.
Een synode zette hem in 376 af op valse beschuldiging van verspilling van kerkelijk goed, maar in 378 kon hij er weer terugkeren. G. werd daarna aangewezen als visitatie-bisschop van het diocees Pontus. Op het concilie van Constantinopel (381) was hij een van de dominerende figuren.
Als theoloog was G. superieur aan de andere cappadocische kerkvaders. In het voetspoor van Origenes trachtte hij de griekse filosofie dienstbaar te maken aan het verstaan van de geloofsleer. Met behulp van de rede poogde hij zo diep mogelijk in de mysteries van het geloof door te dringen. De invloed van Plato op G. is groot geweest, maar deze werd in christelijke zin omgesmolten. Als stichter van de mystieke theologie heeft hij Ps.-Dionysius Areopagita en Maximus Confessor en het byzantijnse mysticisme in het algemeen beïnvloed. Belangrijk is zijn leer van het beeld Gods dat in de mens aanwezig is en dat het de mens, die daardoor met God verwant is, mogelijk maakt God te kennen.
G. heeft in totaal vier werken tegen Eunomius, de leider van de zogenaamde jongere arianen, geschreven (Πρὸς Εὐνόμιον ἀντιρρητικοὶ λόγοι). Het eerste bestrijdt het eerste boek van Eunomius, dat tegen Basilius gericht was, het tweede Eunomius' tweede boek. Een derde werk in 10 boeken kant zich tegen een nieuw geschrift van Eunomius tegen Basilius, het vierde tegen de Ἔκθεσις πίστεως (Expositio fidei) van de ariaanse leider. G. bestreed ook verschillende andere ketterijen. Een verdediging van de voornaamste christelijke dogma's leverde hij in de Λόγος κατηχητικὸς ὁ μέγας (Oratio catechetica magna). In de Dialogus de anima et resurrectione, geïnspireerd door Plato's Phaedo, laat G. zijn zuster Macrina, even voor haar dood, spreken over de chris.telijke opvattingen betreffende ziel, dood en vernjzenis.
De exegetische geschiften zijn overwegend sterk allegoriserend. Aldus Περὶ τοῦ βίου Μωϋσέος (De vita Moysis), waarin Mozes' leven de mystieke opstijging van de ziel naar God symboliseert (in navolging van Philo).
Evenzeer allegorisch zijn de 15
homilieën In canticum, waarin God gezien wordt
als de bruid van de menselijke ziel. Aanvullingen
op Basilius' homilieën over de scheppingsgeschiedenis
vormen Περὶ κατασκευῆς ἀνθρώπου (De opificio
hominis) en Ἀπολογητικός περὶ τῆς ἑξαημέρου (In
Hexaëmeron), die minder allegorisering bevatten.
Tot de ascetische werken behoren: Περὶ παρτηενὶας
(De virginitate: het huwelijk van Christus met de
ziel), Περὶ τοῦ κατὰ θεὸν σκοποὐ καὶ τῆς κατὰ ἀλήθειαν ἀσκήσεως (De instituto christiano: leer van
de ascese, waarin de griekse ethische traditie met
christelijke ideeën geharmoniseerd wordt) en Εἰς τὸν βίον τῆς ὁσίας Μακρίνης (Vita Macrinae), een
stichtelijke levensbeschrijving van zijn zuster, persoonlijke
herinneringen die in briefvorm aan een
vriend worden meegedeeld. G. hield enkele redevoeringen
van vrij pathetisch-retorisch karakter, o.a.
de treurredes op de dood van keizerin Flacilla en
haar dochter Pulcheria (386). Zijn preken zijn deels
feestpreken (o.a. op Gregorius Thaumaturgus en op
de 40 martelaren), deels van ethische en dogmatische
aard. Tenslotte bezitten wij van G. 30 brieven.
Lit. Uitgave: MPG 44-46. De nieuwe editie van W. Jaeger/
H. Langerbeck (Gregorii Nysseni opera, Leiden 1921vv) is nu
grotendeels voltooid. Gedeeltelijke vertaling: H. Graef, ACW
18 (1954). J. Daniélou/H. Musurillo, From Glory to Glory,
Texts from Gregorius of N.'s Mystical Writings (New York
1961). K. Weiss/E. Stolz (BKV 56, 1927). - H. F. Cherniss,
The Platonism of Gregorius of N. (Berkeley 1930). H. U.
von Balthasar, Présence et pensée. Philosophie religieuse de
Grégoire de N. (Paris 1942). T. A. Goggin, The Times of
St. Gregorius of N. as reflected in bis Letters and the Contra
Eunomium (Washington 1947). R. Leys, L'image de Dieu
chez St.-Grégoire de N. (Paris 1951). H. Merki,
Ὁμοίωσιςθεῷ. Vom der platonischen Angleichung an Gott zur Gottälmlichkeit
bei Gregor von N. (Freiburg 1952). J. Gaith, La
conception de la liberté chez Grégoire de N. (Paris 1953).
J. Daniélou, Platonisme et théologie mystique² (ib. 1954).
W. Völker, Gregor von N. als Mystiker (Wiesbaden 1955).
J. Daniélou, St.-Grégoire de N. dans l'histoire du monachisme
(Paris 1961). Ch. McGrath, Gregorius of N.'s Doctrine
on Knowledge of God (Diss. Fordham Univ. 1964). E.
Mühlenberg, Die Unendlichkeit Gottes bei Gregor von N.
(Göttingen 1965).
(4) Gregorius Thaumaturgus (Θαυματουργός, de wonderdoener) (ca. 213-ca. 273) stamde uit een heidense familie van hoge stand uit Neocaesarea in Pontus. In Caesarea, waar hij van 233-238 verbleef, volgde hij de lessen van Origenes en bekeerde hij zich tot het christendom. Enkele jaren later werd G. tot eerste bisschop van zijn geboortestad gewijd. Talrijk waren de bekeringen die hij in Pontus maakte. Zijn faam blijkt uit zijn (latere) bijnaam en de vele legenden die rond zijn persoon groeiden.
Enkele van zijn werken zijn bewaard: een lofrede
op Origenes (Εἰς Ὠριγένην προσφωνητικὸς καὶ πανηγυρικὸς λόγος), een verklaring van het geloof
(Ἔκθεσις πίστεως), de zogenaamde canonische brief
(Ἐπιστολὴ κανονινική), waarin een aantal praktische
kwesties besproken worden, een eigen weergave van
Pred (Μετάφρασις εἰς τὸν ἐκκλησιαστὴν Σολομῶνος),
die volgens bijna alle hss van Gregorius van
Nazianze is, maar o.a. door
Hieronymus aan G.
wordt toegeschreven.
Lit. Uitgaven: MPG 10, 983-1148. P. Koetschau, Des Gregorios
Thaumatourgos Dankrede an Origenes (Freiburg 1894).
H. Crouzel, Grégoire le Thaumaturge,
Remerciement à Origène
(SC 148, Paris 1969; griekse tekst met franse vertaling
en commentaar). Engelse vertaling: M. Metcalfe, Gregory
Thaumaturgos' Address to Origen (London/New York 1920).
Duitse vertaling: H. Bourrier (BKV, Kempten 1912). - P.
Koetschau, Zur Lebensgeschichte Gregors des Wundertäters
(Z. f. wiss. Theol. 41, 1898, 211-250). L. Froidevaux, Le symbole
de St.-Grégoire le Thaumaturge (RScR 19, 1929, 193-247).
A. Soloview, S. Grégoire, patron de Bosnie (Byzantion
19, 1949, 263-279). H. Crouzel, Grégoire 1e Thaumaturge et
le Dialogue avec Elien (RScR 51, 1963, 422-431). Id., Le
Remerciement à Origène de St.-Grégoire 1e Thaumaturge.
Son contenu doctrinal (Sciences Ecclésiastiques 16, 1964, 5991).
[Bartelink]