Mazdeïsme, benaming voor de op Zarathustra (in griekse weergave Zoroaster) teruggaande godsdienst, die naar de naam van de profeet ook wel als zoroastrisme wordt aangeduid. De datering van de priester-profeet, die in oostelijk Iran zou hebben geleefd, is sterk omstreden, waarbij 1000 vC de bovengrens en 600 vC de benedengrens vormen. In de iraanse religie in meer algemene zin, waarvan Zarathustra als zoatar (priester) een vertegenwoordiger was, gold Ahura Mazda ('Heer Mazda') als de oppermacht, die een reeks van abstracte godengestalten overheerste, zodat niet van een stringent monotheïsme kan worden gesproken. De godsdienst vertoonde vóór Zarathustra vermoedelijk reeds een dualistisch karakter, want de macht van Ahura Mazda werd beperkt door die van de Angra Mainyu, verantwoordelijk voor een deel van de schepping en vijandig gezind ten opzichte van Ahura Mazda en zijn schepping. Uiteindelijk zou de ovenvinning echter aan Ahura Mazda zijn. Naar de interpretatie van het m. die hier wordt gevolgd zou Zarathustra dit traditionele patroon hebben gemodificeerd door te stellen dat Ahura Mazda de vader was van twee tweelinggeesten, Spenta Mainyu en Angra Mainyu, die respectievelijk als 'heilig' en 'vernietigend' werden aangeduid. Tijdens een latere fase van de ontwikkeling van het m. werd Ahura Mazda geïdentificeerd met de Spenta Mainyu, de goede,'heilige' geest. Andere deskundigen benadrukken de gedachte dat Zarathustra vooral het op handen zijnde begin van de laatste wereldperiode, waarin 'Goed' en 'Kwaad' van elkaar gescheiden zouden worden, zou hebben beklemtoond. In het m. spelen offers en riten om zuiverheid te bewerken of te herstellen een belangrijke rol. De gehele schepping wordt beheerst door de strijd tussen beide machten.
Ahura Mazda wordt in de achaemenidische inscripties
vermeld, maar de relatie tussen de religieuze
gegevens uit deze spijkerschriftteksten en de
Avesta, alsmede de verhouding van beide tot de
gegevens van een vroege klassieke auteur als
Herodotus met betrekking tot de iraanse godsdienst (1,
131v) is nog zeer enigmatisch. Als vierde bron
dienen de archeologische gegevens vermeld te worden.
Archeologisch onderzoek van de laatste decennia
lijkt de opmerking van Herodotus dat de Perzen
hun goden in de open lucht op de toppen der
heuvels vereerden te bevestigen. Een vroeg
voorbeeld van een monumentale 'vuurtempel' is te Nush-i
Jan bij Hamadan opgegraven (Meden);
belangrijke voorbeelden van tempelarchitectuur uit de
achaemenidische tijd zijn in de nabijheid van
Masjid-i-Soleiman in Khuzistan aangetroffen (een
drietal voorbeelden, o.a. de tempel van Bard-e-Nechandeh)
en in oostelijk Iran in Dahan-i Ghulaman
(Seistan). Torenvormige bouwwerken in Naqsh-i
Rustam (Darius I) en
Pasargadae
(Cyrus II)
werden reeds eerder als 'vuurtempels' geïdentificeerd.
Uit de sassanidische tijd kent men vooral z.g.'vuuraltaren'.
Lit. J. Duchesne-Guillemin, La religion de l'Iran ancien
(Paris 1962) en in C. J. Bleeker and G. Widengren, Historia
Religionum 1 (Leiden 1969) 323-376. K. R. Veenhof,
Phoenix (10, 2, 1964, 178-181 over Burd-e-Nechandeh; 13,1
1967, 19-28 over Dahan-i Ghulaman). L. Vanden Berghe
(Iranica Antiqua 5, 1965, 128-147). D. Stronach (JNES 25,
1966, 317-227). K. Schippmann, Die Iranischen Feuerheiligtümer
(Berlin 1971). [Houwink ten Cate]