Eos

vaasEos (Ἠώς, attisch Ἕως) Aurora, de grieks-romeinse verpersoonlijking van de dageraad. Meestal werd zij opgevat als geboren uit het Titanenpaar Hyperion en Thea, waardoor zij de zuster was van Helius (Zon) en Selene (Maan). Zelf baarde zij bij Astraeus de Winden, de Morgenster en de Sterren. Eeuwig verliefd op jonkmannelijke aardse schoonheid, verleidde en ontvoerde E. Orion, Cephalus en vooral de trojaanse prins Tithonus. Hem schonk zij Emathion en Memnon, haar lievelingszoon, over wiens heldendood in de trojaanse oorlog zij zozeer weeklaagde dat haar tranen de aarde bedauwden.

Voor Tithonus had E. bij Zeus wel onsterfelijkheid gevraagd maar niet de eeuwige jeugd, zodat hij op zijn oude dag aartslelijk werd en zij hem uit schaamte in haar paleis moest opsluiten (beeld van de onstuitbare vergankelijkheid in het aardse levenslicht). E. steeg, op lijf en gewaad getooid met de kleuren van de opgaande zon - bij Homerus zijn haar epitheta o.a. κροκόπεπλος (met saffraankleurig gewaad) en ῥοδοδάκτθλος (rozevingerig) - elke morgen op uit de Oceaan, opende de zonnepoorten en bracht aan goden en mensen het daglicht.

In de beeldende kunsten werd E. zowel met als zonder vleugels voorgesteld (Duris 1), soms met een nimbus, vaker op een vierspan. Pas in de keizertijd groeide E. uit tot een symbool van de zege van het licht op de duisternis. In de eredienst is haar betekenis uiterst gering, in de literatuur bijzonder groot.

Lit. A. Rapp (Roscher 1, 1252-1278). J. Escher (PRE 5, 2657-2669). G. Cressedi/G. Colonna (EAA 3, 353v). E. Haefliger, Tag und Nacht bei den römischen Dichtern (Luzern 1903). R. Rebuffat, Les divinités du jour naissant sur la cuirasse d'Auguste de Prima Porta (Mél. d'Arch. et d'Hist. de l'École Française de Rome 73, 1961, 161-228). [Sanders]


mythen