Nergal

Nergal (sumerisch: nerigal), een babylonische god met als centrale cultusplaats de tempel E-meslam in Kutha (Midden-Babylonië). Reeds vroeg werd hij op veel plaatsen (o.a. Mari, Akkad; in Assyrië in het 1e millennium vC vooral te Tarbis.) vereerd; zijn naam komt voor in theofore persoonsnamen, zegellegenden en groetformules. N. is een composiete figuur, die door syncretisme allengs geïdentificeerd werd met functioneel verwante goden (o.a. met Irra), wier wezenstrekken hij overnam. Hij is primair de god van de onderwereld en (dood door) epidemieën; als zodanig nauw geassocieerd met Meslamta'ea en Lugal-(g)irra (= Irra?); pas later wordt hij een uitgesproken pestgod. Voorts is hij krijgsgod ('held, stormvloed, stier'), die 'de wapens der vijanden verbreekt'. De associatie met dood en oorlog maakte de rood oplichtende Mars tot zijn planeet. Hij treedt ook op als rechtergod en als god van vruchtbaarheid, die voor de zijnen zorgt. Doorgaans ondergebracht in de genealogie van Enlil zijn zijn echtgenotes Mammitum of Ninsubur (oud), en Laz/s. of Allatum (jonger). In de literatuur zijn veel hymnen op, en gebed(sbezwering)en tot N. bewaard, deels bilinguen. Hij speelt de hoofdrol in de mythe 'Nergal en Ereškigal': N. wegens gebrek aan eerbied voor Ereskigal naar de onderwereld ontboden overwint haar door liefdesspel en dreiging en neemt de macht van de onderwereld over. In Ugarit werd N. gelijkgesteld met Resep; ook in aramese teksten komt N. voor.


Lit. J. Bollenrücher, Gebete und Hymnen an Nergal (Leipzig 1904; Leipziger Semitistische Studien 1, 6). E. Ebeling, Die akkadische Gebetsserie "Handerhebung" (Berlin 1953) 8v, 112120. J. van Dijk, Sumerische Götterlieder 2 (Heidelberg 1960) 1-56. E. vom Weiher, Der babylonische Gott N. (AOAT 11; Neukirchen/Vluyn 1971). [Veenhof]


Lijst van Goden