De term mulomedicina, die eigenlijk alleen op het genezen van muildieren (muli) van toepassing is, wordt evenals (ars) veterinaria, dat afgeleid is van ve(he)terina, 'trek-, lastdieren', en het griekse equivalent (τέχνη ἱππιατρική doorgaans in de ruimere betekenis van diergeneeskunde in het algemeen gebruikt.
Aan dit onderwerp wordt door praktisch alle schrijvers over landbouw - zoals Cato, Varro, Columella, Celsus, Gargilius Martialis en Palladius - min of meer terloops aandacht besteed. Afzonderlijke traktaten over m. ontstonden eerst in de 4e eeuw nC, onder meer van de de hand van Pelagonius en Vegetius. Uitgangspunt voor het werk van de laatste vormde de z.g. Mulomedicina Chironis, een grieks traktaat, genoemd naar de om zijn wijsheid en kennis der geneeskunst befaamde Centaur Chiron, dat verloren is gegaan, maar waarvan een latijnse vertaling bestaat, waarschijnlijk van de hand van Claudius Hermerus. Deze is in de 4e eeuw nC te dateren en geldt als een waardevolle bron voor de kennis van het vulgair latijn.
Bij de behandeling van het onderwerp volgen de
romeinse schijvers hun griekse bronnen, die merendeels
overgeleverd zijn in het uit de 9e eeuw nC daterende
verzamelwerk Corpus Hippiatricorum Graecorum,
in het algemeen tamelijk getrouw, onder
meer in het verwerpen van een op magie berustende
geneeswijze, het beklemtonen van het belang van
preventie enhetaangeven van parallellen met de
geneeskunde van de mens. Een eigen romeins geluid
beluisteren we vermoedelijk waar wordt gesproken
over het afzonderen der zieke dieren van de
rest van de kudde. De grote aandacht van Grieken
en Romeinen voor de m. hangt samen met de voorname
plaats van het dier in de antieke samenleving
en het feit dat in vele gevallen het vee nagenoeg
het enige bezit vormde.
Lit. Uitgaven: E. Oder/K. Hoppe, Corpus Hippiatricorum
Graecorum 1-2 (Leipzig 1924-1927). E. Oder, Claudii Hermeri
Mulomedicina Chironis (Leipzig 1901). E. Lommatzsch, P.
Vegeti Renati Digestorum artis mulomedicinae libri (Leipzig
1903). M. Ihm, Pelagonii Artis veterinariae quae extant
(Leipzig 1892). - K. Hoppe (PRE 16, 503-513). - H. Ahlquist,
Studien zur spätlateinischen Mulomedicina Chironis (Uppsala
1909). J. Svennung, Untersuchungen zu Palladius und zur
lateinischen Fach- und Volkssprache (Uppsala 1935).
[Brouwers]