Marcus Verrius Flaccus, romeins geleerde uit het begin van de keizertijd, van wiens leven weinig meer bekend is dan hetgeen Suetonius in De grammaticis 17 over hem meedeelt, was een vrijgelatene die leefde in de tijd van Augustus en die o.m. belast was - tegen een rijke beloning - met het onderwijs aan diens kleinzonen Gaius en Lucius. Als filoloog was hij beroemd vanwege zijn grote eruditie; op hoge leeftijd stierf hij onder Tiberius. Van zijn vele geschriften zijn slechts fragmenten bewaard. Dit geldt allereerst voor zijn - later o.m. door Ovidius in zijn Fasti benutte - commentaar op de romeinse kalender, waarvan excerpten via de Fasti Praenestini, een op marmeren tafels gegrifte en op het forum te Praeneste opgestelde kalender, zijn overgeleverd.
Eveneens zijn slechts fragmenten bewaard van zijn tweede grote en meest beroemd geworden werk, De verborum significatu, een alfabetisch geordend lexicon van verouderde en in zijn tijd niet meer begrepen woorden, die door V.F. waren verzameld uit vooral vroegrepublikeinse auteurs en door hem van een verklarmg werden voorzien. Het werk, waarin behalve citaten van schrijvers uit de oudromeinse letterkunde ook gebruiken op allerlei gebied aan de orde kwamen, werd door latere grammatici te omvangrijk geacht, hetgeen resulteerde in een waarschijnlijk in de 2e eeuw nC vervaardigde epitome van de hand van Pompeius Festus, een uittreksel dat op zijn beurt in de 8e eeuw door Paulus Diaconus nog verder werd verkort. Alleen de verkorte versie van Paulus is volledig bewaard; van het uittreksel van Festus zijn slechts fragmenten, zij het aanzienlijk meer dan van het oorspronkelijke werk van V.F., overgeleverd.
Nagenoeg geheel verloren zijn de volgende werken
van V.F ., waarvan meestal niet meer bekend is dan
de titel. Melding wordt gemaakt van een boekje Saturnus
(over de Saturnusfeesten), van een geschrift
over res Etruscae (Etruscarum rerum libri), van de
optekening door V.F. van gedenkwaardigheden
(Rerum memoria dignarum libri, een werk dat wellicht
thuishoorde in een paroemiographische traditie
(Paroemiographi)
en o.m. gebruikt is door Plinius
maior), van zijn behandeling van grammaticale
vraagstukken in een werk Epistulae, van zijn verklaring
van niet meer begrepen uitdrukkingen in het
werk van Cato
(De obscuris Catonis), en tenslotte
van een meerdere boeken omvattend werk De orthographia,
dat in later tijd o.m. is benut door de
grammaticus Velius Longus in een gelijknamig
tractaat.
Lit. Uitgave van de fragmenten (en de testimonia) in H. Funaioli,
Granmaticae Romanae Fragmenta 1 (Leipzig 1907) 509-523. - A.
Dihle (PRE 8A, 1636-1645). GRL 2, 361 -367. - R. Reitzenstein,
Verrianische Forschungen (Breslau 1887). L. Strzelecki, Quaestiones
Verrianae (Warschau 1932. F. Bona, Contributo allo studio
della composizione del De verborum significatu di Verrio Flacco
(Milaan 1 64). Zie ook Festus.
[Brouwers]