Hiernaast de afbeelding van soldaten
(milites) uit de vroege republikeinse periode. Degenen
die door een vast welstandsniveau voor de dienst in aanmerking kwamen,
werden bijeengeroepen en aan selectie onderworpen. Een burger
was dienstplichtig van zijn 17e tot zijn 46e jaar, maar in tijd van nood
werd deze leeftijd verhoogd tot 50 jaar en ouder. De mannen werden
dan ondergebracht in vier geledingen, die de verschillende strijdlinies
moesten vormen. De velites waren de jongsten en de armsten. Zij
waren bewapend met werpspiesen van 1,2 meter lang, een zwaard, een
schild van één meter middellijn, bestaande uit een tenen raam, dat
met huid was overtrokken. Hun enige andere bescherming bestond uit een
helm. Polybios vermeldt, dat vele van hen wolf- of berehuid(koppen) over
hun helm droegen. De figuur (uiterst rechts) is een
hastatus of princeps.
Deze vormden de eerste en de tweede rij bij de zware infanterie. Voor de
hastati koos men volwassen jonge mannen. Ze waren bewapend met
een zwaar, lang schild (scutum), twee
pila (een zware en een lichte
werpspies) en een kort, recht steek- en houwzwaard
(Gladius). Deze bewapening
werd door de personen zelf bekostigd en verschilde dus. De hier afgebeelde
soldaat draagt een kleine, rechthoekige pantserplaat op borsten
rugzijde, een scheenplaat alleen aan het linkerbeen en een
Montefortino-helm. De principes waren huisvaders uit welgestelde kringen
'in de bloei van hun leven', zoals Polybios het stelt. De figuur rechts is
een triarius, oudere veteranen, die
een lange steekspeer (hasta) voerden.
Deze heeft een maliënkolder kunnen
bekostigen, hij draagt een Etrusco-Thracische
helm en twee scheenplaten. De schildbeschildering staat niet
vast, maar deze zijn ontleend aan eigentijdse Italische en latere Romeinse
modellen. Verder droeg elke soldaat stevige sandalen (caligae).
De hervormingen van Marius gaven grotendeels slechts gestalte aan een
in het Romeinse leger met de uitbreiding van het rijk gepaard gaande ten
dens om steeds sterker te steunen op beroepssoldaten. Een dergelijke
legioensoldaat was dan bepakt, zoals de hier afgebeelde soldaat
(rechts). De helm die hij op zijn borst draagt - vooral van het 'Montefortino'-type
- was toen zeer in zwang. De maliënkolder werd, ofschoon deze noga
duur was, algemeen ingevoerd. De scheenplaten bleven alleen bij de
centurio's behouden. Pilum, scutum en gladius bleven in gebruik,
bovendien een dolk (pugio). Een andere hervorming van Marius bestond
hierin, dat hij de omvang van het bagageleger of tros (impedimenta)
drastisch beperkte. De manschappen zelf moesten dus veel meer van hun
eigen uitrustingsstukken meedragen en vandaar de wrange aanduiding
'Marius' muilezels'. De soldaat is afgebeeld, zoals hij er op mars uitzag.
Behalve de rechts afgebeelde
uitrustingstukken droeg hij ook een bedrol
en een mantel, drie of meer dagrantsoenen bestaande uit graan en
scheepsbeschuit en een graafhouweel, die weinig verschilt
van de tegenwoordig
daarvoor gebruikte instrumenten. Het geheel - inclusief de
wapens en de wapenrusting - woog ongeveer 35 - 44 kilo. Elke onderafdeling
contubernium van 8 man beschikte over een eigen muilezel, die
bestemd was om zwaardere voorwerpen mee te torsen, zoals de leren tent
van de afdeling en molenstenen.