Mozes (hebr. mōšeh, participium van een werkwoord
'uittrekken', maar volgens velen oorspronkelijk
een egyptisch woord ms voor 'kind'). De boeken
Ex en Dt beschrijven hem als leider bij de uittocht
uit Egypte, die op grond van Ex 1,11 gewoonlijk gedateerd
wordt onder Ramses II
in de 13e eeuw
vC. Volgens Ex 2,1 stamde hij uit levitische ouders
(Nm 26,58 noemt een levietenfamilie mkšī) en werd
hij door een samenloop van omstandigheden opgevoed
aan het hof van de farao. Zijn geboortegeschiedenis
herinnert aan een parallel verhaal over
Sargon van Akkad, die als pasgeboren kind aan het
water van de rivier was toevertrouwd en de stichter
werd van het semitische rijk in Mesopotamië (ca.
2500 vC, ANET 119).
Na uit Egypte gevlucht te zijn vond M. onderdak bij Jetro en huwde diens dochter Sippora. Er is een theorie die zegt dat M. hier de godsdienst der woestijnnomaden leerde kennen, die hij later zou hebben ingevoerd bij de Israelieten. Bij gebrek aan gegevens staat deze hypothese op wankele basis. Ex 3 zegt dat hij geroepen werd bij de godsberg Horeb en dat de roepende godheid zich bekend maakte als de God van Abraham, Isaak, Jakob en de vader van M.
Het vervolg biedt het paasverhaal van Israel: M. treedt samen met zijn broer Aäron op tegen de farao, wiens naam niet genoemd wordt. Nadat de verstokte farao, onder de indruk van de laatste der 10 plagen, toestemming tot het vertrek heeft gegeven, komt men na de wonderbare doortocht door de Schelfzee en na een reis van 7 weken door de steppe aan bij de Sinaï, die geïdentificeerd wordt met de Horeb. Hier verzamelt M. het volk rondom een eredienst voor een god wiens naam geschreven wordt met de medeklinkers JHWH, en rondom een wet, een gebeurtenis waaraan in de na-bijbelse joodse traditie het Wekenfeest herinnert. In het verhaal over het sluiten van het verbond bij de Sinaï is de geschiedenis van de aanbidding van het gouden kalf en het breken van de tabletten waarop de wet was vastgesteld, ingevlochten. De verhouding tussen M. enerzijds en Aäron en Mirjam anderzijds is gecompliceerd, evenals de verklaring van het langdurig oponthoud in de oase van Kades Barnea en de vraag waarom M. stierf op de Nebo zonder het beloofde land te hebben mogen binnengaan (Nm 20,2-13 brengt dit in verband met het ongeloof dat M. en Aäron zouden hebben getoond bij het 'twistwater' Meriba).
Dat M. stierf op 120-jarige leeftijd en door God werd begraven, zodat men zijn graf nooit heeft kunnen aanwijzen, is een uitgangspunt geweest voor speculaties over moord of zelfmoord van M., die geen grond hebben in de tekst (Dt 34,1-12). In de joodse traditie is M. de auteur van de 5 boeken Gn, Ex, Lv, Nm, Dt en daarmee verlosser, wetgever en godsdienststichter van Israel.
Het is echter zeer moeilijk op basis van schijnbaar
elkaar tegensprekende en verward dooreenliggende
gegevens, waarvoor men uitsluitend op de pentateuch
is aangewezen, een enigszins betrouwbaar
beeld van de persoonlijkheid van M. en zijn levensloop
te krijgen. Dientengevolge heeft ook iedere tijd
een eigen M.beeld geschapen. Opvallend en onthullend
is voorts dat M., die in Ex 2,10 tot en met Joz
24,5 meer dan 700 maal genoemd wordt, in de Ps
slechts achtmaal en in de profetische boeken slechts
viermaal voorkomt. Hiernaast een mozaïek uit de San Vitale
in Ravenna (6e eeuw nC).
Lit. P. Volz, M. und sein Werk (Tübingen 1932). M. Buber,
Moses² (Zürich 1952; nederlandse vertaling Wassenaar 1970).
E. Auerbach, Moses (Amsterdam 1953). R. Smend, Das
Mosesbild von H. Ewald bis M. Noth (Tübingen 1959). E.
Osswald, Das Bild des M. in der kritischen alttestamentlichen
Wissenschaft seit J. Wellhausen (Berlin 1963). B. S. Childs,
The Birth of M. (JBL 84, 1965, 109-122). D. B. Redford, The
Literary Motif of the Exposed Child (Numen 14, 1967, 209-228).
J. Jensen, What happened to M. (CBQ 32, 1970, 404-417).
[Beek]