Asdod (hebreeuws 'ašdōd) was de noordelijkste der
vijf filistijnse steden in Palestina. Volgens Joz 11,22
en 15,46 was de stad echter ouder dan de komst der
Filistijnen. Opgravingen in 1962 en 1963 hebben
dit bevestigd. 1Sm 5,2-5 gewaagt van een tempel
voor Dagon, waarheen de ark gebracht werd na de
slag bij Afek. Uzzia
trachtte de stad te veroveren
(2Kg 26,6), de Assyriërs onder
Sargon namen de
stad ca. 711 in (Is 20,1; ANET 286).
Nehemia trad
op tegen de mannen, die vrouwen uit A. hadden gehuwd.
De kinderen uit deze huwelijken konden geen
'judees' spreken. De Grieken, die zich in A. kwamen
vestigen noemden de stad Ἄζωτος (Hand 8,40). Na
door de makkabeeën veroverd en verwoest te zijn
(1M 10,84 en 16,10) werd A. door de Romeinen
(Pompeius) herbouwd. De inwoners kregen romeins
burgerrecht. Eusebius kent A. als een belangrijke
stad (Onomasticon 20,19).
Lit. Schürer 2, 125. BRL 36-38. Abel 2, 253v. D. W. Thomas,
A Pun om the name of Ashdod in Seph 2, 4 (Expos. Times 74,
1962/63, 63). Opgravingsberichten: M. Dothan (RB 70, 1963,
569v; 71, 1964, 401-405), D. N. Freedman (BA 26, 1963, 3032;
134-139). Over de naam van A.: F. M. Cross Jr/D. N.
Freedman, The Name of Ashdod (BASOR 175, 1964, 218-250).
[Beek]