(I) Naam. Onder P. heeft men in het algemeen
het gebied verstaan aan weerszijden van de
Jordaan en de Dode Zee, tussen de Middellandse
Zee en de Syrische woestijn en van de Libanon tot
de Golf van Akaba en de grens met Egypte.
De naam is afgeleid van het hebreeuwse pelešet = land van de Filistijnen; een groot gebied werd zo genoemd naar een niet-semitisch volk dat tijdelijk de zuidelijke kust van P. heeft bewoond. Herodotus gebruikte de naam Συρία ἡ Παλαιστίνη voor de zeekust ten zuiden van Phenicië. Philo Judaeus bedoelt met dezelfde naam het bijbelse gebied Kanaän, aan de westzijde van de Jordaan. In de romeinse tijd sprak men van Iudaea, maar na het neerslaan van de joodse opstand onder Bar Kochba (135 nC) staat het land bekend als Syria Palaestina. De 4e-eeuwse driedeling in P. prima, secunda en tertia is door de kruisvaarders weer opgenomen. In de nabijbelse joodse literatuur spreekt men over het land bij voorkeur als Kanaän, Israël of het Heilige Land.
(II) Landschap. Het gebied ten westen van de Jordaan vertoont drie typen van landschap: een ruig kalksteengebergte dat ten dele begroeid was, een vruchtbare zeekust en de steppe van de Negev. De kust en het gebergte lopen parallel met de vallei van de Jordaan. Deze rivier, die een natuurlijke grens tussen het oostelijk en het westelijk deel van P. vormt, ontspringt bij de Hermon, passeert de Chule-moerassen en het meer van Gennesaret of Galilea en mondt uit in de Dode Zee. De vallei is een diepe kloof, die alleen bij Jericho ruimte geeft aan een vruchtbare riviervlakte. De Dode Zee is aan de westzijde begrensd door de uitlopers van het gebergte van Juda en de zoutberg van Sodom. De kust ligt ca. 400 m beneden de zeespiegel. Deze binnenzee is van ouds bekend geweest door de aanwezigheid van asfalt en vooral door het hoge gehalte aan zouten, die elk leven in het water onmogelijk maken.
Het noorden en het zuiden van P. worden gescheiden door de Karmel, een gebergte dat bij Haifa de zeekust dicht nadert en vandaar in zuidoostelijke richting zich uitstrekkend een natuurlijke grens vormt met de vlakte van Jizreël. Het zuiden van P. gaat van bergland over in de steppe van de Negev, gedeeltelijk vruchtbare bodem, gedeeltelijk kaal gebergte met een zekere rijkdom aan mineralen.
Om P. welvarend te houden was het nodig de erosie van het kalksteengebergte door bebossing te bestrijden, in de laaggelegen gebieden de moerasvorming door waterafvoer te voorkomen en in de steppe elen zuinig gebruik te maken van dauw en regenwater. Omdat het land bij onoordeelkundig gebruik zeer kwetsbaar is en van zijn bewoners een grote inspanning verlangt, heet het enerzijds wel 'land overvloeiende van melk en honing', maar anderzijds ook 'een land dat zijn inwoners ver teert'.
(III) Klimaat. Er hebben zich in P. sinds mensenheugenis geen merkbare klimaatveranderingen voorgedaan. Het subtropische klimaat maakt dat de zomers heel warm kunnen zijn, terwijl er in de winter sneeuw kan vallen. Er zijn twee regenperioden: in het najaar na het loofhuttenfeest valt de vroege regen, in het voorjaar mag men nog de spade regen verwachten. In de Negev valt nagenoeg nooit regen en is de dauw de voornaamste watervoorziening zolang de techniek niet voor irrigatie kan zorgen. Het uitblijven van regen gedurende één periode had hongersnood tengevolge. De verhalen rondom Elia (1 Kg 17-18) hebben de fatale gevolgen van een langdurige droogte tot achtergrond.
Bijzondere indruk maakte de woestijnwind die uit het oosten kwam, mens en dier amechtig maakte en ten gevolge had dat 'het gras verdort en de bloem afvalt' (Js 40,7; vgl. Hos 13,15). Daartegenover bracht 'de wind des daags', die tegen de avond uit de zee opsteekt (Gn 3,8), een weldadige verkoeling.
(IV) Bewoners en hun levensonderhoud. P. is bewoond geweest door nomaden, halfnomaden en boeren. Verzwakking van centraal gezag had invasies van nomaden en daarmee verstoring van de welvaart ten gevolge (Ri6,1-6). Uit overwegingen van veiligheid concentreerde de plattelandsbevolking zich in kleine ommuurde stadjes. 's Morgens verlieten zij hun woonplaats door de éne stadspoort (Rt 4,1) om zich naar akkers, wijngaarden of weidegronden te begeven. In het vroege voorjaar werd de gerst geoogst, in het begin van de zomer de tarwe en met het binnenhalen van de druiven en de olijven was de oogstperiode in het najaar afgesloten.
De kudden bestonden hoofdzakelijk uit schapen en geiten. Het scheren van de schapen was een feestelijke aangelegenheid (2 Sm 13,23). Met handel hield de Israëliet zich aanvankelijk weinig op, producten werden verkocht aan 'de Kanaäniet' (Spr 31,24). In de wetgeving van het oude Israël ontbreken dan ook vrijwel de regels voor handelsverkeer. Toch spreekt het vanzelf dat sinds Salomo de welvaart door het karavaanverkeer zeer bevorderd is.
(V) Geschiedenis. De geschiedenis van P. is bepaald door zijn ligging als doortochtsland tussen enerzijds het land van de Nijl en anderzijds Klein-Azië en Mesopotamië. Het werd zijns ondanks betrokken in de rivaliteiten tussen Egyptenaren, Hethieten, Assyriërs en Babyloniërs, en in de hellenistische tijd leeâ het onder de strijd tussen Ptolemaeën en Seleuciden. De veldtocht van Thutmosis III (15e eeuw vC) en in mindere mate die van Sisak (945-924) zijn belangrijk voor onze kennis van de topografie van P., omdat deze egyptische koningen lijsten van veroverde steden lieten aanbrengen tegen de muren van de Amon-tempel in Karnak. Ook de brieven van El Amarna hebben veel bijgedragen tot onze geografische en cultuurhistorische kennis van P. in de egyptische periode.
Van de veroveringen van Salmanassar III in de 9e eeuw tot en met de val van Nineve in 612 kunnen we spreken van een assyrische periode, die gevolgd werd door een kortstondige nieuw-babylonische heerschappij (605-539). Daarna werd P. opgenomen in het grote rijk van Meden en Perzen, totdat met de komst van Alexander de Grote de hellenistische periode werd ingeluid. P. was afwisselend in handen van de Ptolemaeën en van de Seleuciden totdat de laatsten in 200 vC definitief de macht over Jeruzalem in handen schenen te hebben. Gedurende de makkabeese opstand tegen de Seleuciden (167-164 vC) was echter al een romeinse invloed merkbaar, die langzaam maar zeker, gebruik makend van innerlijke verdeeldheid, tenslotte met militair geweld leidde tot de totale onderwerping aan Rome. De romeinse tijd heeft veel sporen in het land achtergelaten, vooral aan bouwwerken. De welvaart steeg in die tijd tot een voordien ongekende hoogte.
Na de ondergang van het romeinse rijk kwam het
lot van P. in handen van Byzantium, dat zich soms
met moeite tegen de invasies van de Perzen kon
handhaven. Wanneer tussen 638 en 640 zowel
Jeruzalem
als Caesarea door Omar zijn veroverd, is met
het begin van de heerschappij van de Islam de antieke
geschiedenis van P. afgesloten. Zie ook Syrië II.
Lit. M. Avi-Yonah (PRE Suppl. 13, 1973, 321-454). Uitvoerige inlichtingen over geografie, klimaat, flora en fauna van P. geeft het artikel Israel in de Encyclopaedia Judaica (9, 106-259, Jerusalem/New York 1971). - J. Simons, The Geographical and Topographical Texts of the OT (Leiden 1959). P. Lemaire/D. Baldi, Atlas Biblique. Histoire et géographie de la Bible (Paris 1960). Y. Aharon/M. Avi-Yonah, The Macmillan Bible Atlas (New York/London 1968). - G. Dalman, Arbeit und Sitte in Palästina 1-7 (Gütersloh 1928-1942 Hildesheim 1964). F.-M. Abel, Histoire de la Palestine depuis la conquête d'Alexandre jusqu'à l'invasion arabe 1-2 (Paris 1952). M. Noth, Aufsätze zur biblischen Landes- und Altertumskunde 1-2 (Neukirchen 1971). Zie voorts Lit. s.v. Syrië. [Beek]