Makkabeeën

Makkabeeën is de naam die in de oudchristelijke literatuur werd gegeven aan alle nazaten van Mattatias, die in 167 vC de joodse opstand tegen de griekse overheersing had ontketend. Flavius Josephus noemt hen Hasmoneeën. Volgens 1M2,4 kreeg eerst Judas, de derde zoon van Mattatias, de bijnaam μακκαβαῖος gewoonlijk afgeleid van hebreeuws maqqabah, hamer. Deze naam werd in de oudchristelijke traditie gegeven aan allen die stamden uit het huis van Mattatias en over Judea hebben geregeerd. Van de vijf zonen van Mattatias zijn er drie (Judas, Jonatan, Simon) op de voorgrond getreden.

(I) Judas (166-160). Hij was de aanvoerder in de strijd tegen Lysias, veldheer van Antiochus IV Epiphanes tijdens de M.-oorlog, die gemarkeerd is door de ontwijding van de tempel in Jeruzalem in 167 en de herinwijding, precies 3 jaar later op 25 Kislew 164. De strijd was gericht zowel tegen de seleucidische overheersing als ook en vooral tegen kringen rondom de hogepriester Menelaos, die geprobeerd had een assimilatie van het jodendom aan zijn heidense omgeving af te dwingen. Ter herinnering aan de succesvolle afloop wordt nog jaarlijks in de wintermaand Kislew het chanoeka- of inwijdingsfeest gevierd. Nadat Judas de stad Jeruzalem met uitzondering van de citadel in handen had gekregen, zette hij de strijd voort totdat hij in 160 sneuvelde. Opmerkelijk in zijn beleid is het vriendschapsverdrag dat hij met de Romeinen sloot, waarmee onbedoeld hun penetratie in de zaken van Judea werd voorbereid (1M 8; 2M 11,34-38; Jos. Ant. 12,8-11).

(II) Jonatan (160-142). Militaire tegenslagen hadden hem gedwongen de strijd voort te zetten vanuit zijn wijkplaats Michmas (ten noorden van Jeruzalem). Van de onderlinge verdeeldheid tussen de Seleuciden maakte hij gebruik om zijn positie te versterken. Zo verwierf hij in 153 het hogepriesterschap dat na de dood van de grieksgezinde Alkimus vacant was gebleven. In 150 werd hij onbetwist heerser over Judea en vervolgens breidde hij zijn macht uit in de kuststreek en in het gebied der Samaritanen. Hij genoot de protectie van Tryfo, de veldheer die aan de zijde van Antiochus VI streed tegen Demetrius II, maar toen deze beducht werd voor de macht van Jonatan liet hij hem vermoorden (1M 9,23-10,30; Jos. Ant. 1 3, 1 -6).

(III) Simon (142-135) wist aan de bezetting, die zich nog steeds in de citadel van Jeruzalem had gehandhaafd, een einde te maken. Het Joodse volk riep hem na zijn successen uit tot στρατηγός en ἐθνάρχης 'totdat een betrouwbare profeet' zou opstaan. Hij werd vermoord door zijn schoonzoon en opgevolgd door zijn zoon (IM 13,61-16,22; Jos. Ant. 13,6-7). Johannes Hyrkanus (135-104) zette de veroveringspolitiek van zijn vader voort. Een kritieke situatie ontstond tijdens de belegering van Jeruzalem door Antiochus VII Sidetes. Nadat deze was afgekocht met geld en gijzelaars, ondernam hij veldtochten, die de onderwerping van de Samaritanen en de Idurneeërs als resultaat hadden. Hij raakte in conflict met de Farizeeën, die groot aanzien genoten onder de bevolking, en steunde op de Sadduceeën, die de elite vormden en hun steunpunt hadden in de tempel (JM 16,19-24; Jos. Ant. 13,8-10). Aristobulus (104-103) volgde zijn vader op en nam de koningstitel aan. Gedurende zijn kortstondige regering veroverde hij Iturea en Galilea (Jos. Ant. 13,11).

(IV) Alexander Jannai of Janneüs (103-76) beheerste een gebied dat langs de zeekust reikte van de Karmel tot ver ten zuiden van Gaza met uitzondering van een enclave rondom Askelon; grote gebieden in het Overjordaanse werden door hem ingelijfd. Een afgedwongen besnijdenis moest de onderworpen volken brengen onder de wet van Mozes. Het rijk had een omvang gekregen als in de dagen van Salomo, maar binnenslands groeide de tegenstand tegen een bewind dat een proces van hellenisering op gang bracht waartegen juist Mattatias de strijd had aangebonden. Men kan het uit de vergrieksing van oorspronkelijk hebreeuwse namen aflezen. Tijdens een loofhuttenfeest, terwijl de koning-hogepriester altaardienst verrichtte, barstte een tumult los, dat volledig de kop werd ingedrukt. Ook aan andere opstanden werd met hulp van huurtroepen, die grotendeels uit vreemdelingen bestonden, op wrede wijze een einde gemaakt (Jos. Ant. 13,12-15).

(V) Alexander Jannai stierf aan een ziekte, die het gevolg was van zijn drankzucht. Zijn gemalin Alexandra (76-67) volgde hem, volgens zijn eigen beschikking, op en deze wist de vriendschap van de Farizeeën te winnen. Daardoor nam hun macht toe en dit werd met lede ogen aangezien door de Sadduceeën, die in Alexandra's zoon Aristobulus een aanvoerder vonden. Alexandra had haar oudste zoon Hyrkanus tot hogepriester aangesteld. Deze kwam nu in de eerste plaats voor de opvolging in aanmerking, maar nog tijdens het laatste levensjaar van Alexandra vond hij Aristobulus op zijn weg (Ant. 13,16). De strijd tussen Aristobulus II (67-63) en zijn broer bood de romeinse veldheer Pompeius de gelegenheid in te grijpen. Er werd door voor- en tegenstanders van beide broers nog een poging gedaan om in nationale eendracht het vreemd geweld te keren. Het was een vergeefse worsteling, waarin gedurende 3 maanden in en om Jeruzalem duizenden de dood vonden. In 63 waren de Romeinen baas in Judea geworden. Aan de politieke invloed van de M. was voor goed een einde gekomen. Hyrkanus II (63-40) had een bescheiden functie als 'ethnarch' gehouden. In feite was hij een administrateur, die joodse belangen ook in de diaspora mocht behartigen (Ant. 14,1-13).

Zijn opvolger in deze waardigheid (40-37) werd op verzoek van Herodes en op bevel van Antonius onthoofd. Zijn kleindochter Mariamne is gehuwd geweest met Herodes. Zij werd in 29 op zijn bevel ter dood gebracht (Ant. 14,14-16).


Lit. Schürer 1, 165-360. E. Bickermann, Der Gott der Makkabäer (Berlin 1937). W. R. Farmer, Maccabees, Zealots and Josephus² (New York 1958). V. Tcherikover, Hellenistic Civilization and the Jews (Philadelphia 1959). M. A. Beek, Geschiedenis van Israel (Zeist 1964) 124-142. A. J. Bronkhorst, De geschiedenis van Israel van Alexander de Grote tot Bar Kochba (Baarn 1964) 52-94. M. Noth, Geschichte Israels (Göttingen 1966) 322-369. Y. Aharoni/M. Avi-Yonah, The Macmillan Bible Atlas (New York/London 1968) 118-137 (voor de geografie van veldslagen en veroveringen). M. Hengel, Judentum und Hellenismus. Studien zu ihrer Begegnung unter besonderer Berücksichtigung Palästinas bis zur Mitte des 2. Jh. v.C. (Tübingen 1969). J. M. Allegro, The Chosen People. A Study of Jewish History from the Time of the Exile until the Revolt of Bar Kochba (London 1971) 75-129. [Beek]




Afkortingen Lijst van Namen