Friezen

kaartFriezen (latijn Frisii), germaanse stam aan de kust van de Noordzee tussen de (Oude) Rijn en de Eems, verdeeld in Frisii maiores en minores; mogelijk werden deze twee groepen gescheiden door de Rijnarm waarvan de monding Flevum heette, en woonden de Frisii maiores in Friesland en Groningen, de minores in Noord-Holland. Volgens Waterbolk waren de F. afkomstig van de drentse zandgronden en vestigden zij zich in de 6e eeuw vC in de kuststreek. In 12 vC werden zij door Drusus onderworpen aan het romeinse gezag tijdens diens eerste veldtocht ter voorbereiding van de verovering van Germania. De F. moesten een matige schatting in ossehuiden betalen en bewezen de Romeinen nuttige diensten gedurende de veldtochten van Drusus, Tiberius en Germanicus. In 28 nC kwamen zij echter in opstand, toen de romeinse bestuurder Olennius meer en grotere huiden verlangde dan zij konden opbrengen. Een strafexpeditie mislukte, maar in 47 onderwierp Corbulo hen opnieuw, doch keizer Claudius beval hem zich weer achter de Rijn-limes terug te trekken. Het schijnt dat de F. in zekere mate van Rome afhankelijk bleven: in 57 wilden de F. zich vestigen in de strook land op de rechter Rijnoever die de Romeinen voor eigen gebruik in bezit hadden genomen; toen ze deze op last van de romeinse overheid moesten ontruimen, gingen hun koningen Verritus en Malorix hun zaak in Rome bij Nero bepleiten, maar zonder succes.

In de opstand der Bataven (69-70) sloten de F. zich bij Julius Civilis aan; een strijdmacht van F. en Chauci werd toen vernietigd door de Ubii Agrippinenses. In 82 worden de F. nog genoemd bij de ondergang van een muitende cohors Usiporum (Tacitus, Agricola 28), maar daarna hoort men niets meer van hen tot 294; talrijke vondsten in Friesland wijzen echter op een onafgebroken levendig handelsverkeer met de romeinse provincies.

In 294 versloeg Constantius Chlorus groepen F. en Chamaven die het rijk waren binnengedrongen en gaf een gedeelte van hen woonplaatsen binnen de romeinse grenzen.

Na het verdwijnen van de romeinse macht breidden de F. hun gebied uit van het Sincfal (Zwin) tot aan de Weser. In hoeverre de Angelen en Saksen met dit verschijnsel te maken hebben gehad, is nog niet duidelijk; volgens Procopius namen de F. deel aan de kolonisatie van Engeland, terwijl zowel het epos Beowulf als het Finnsburg-fragment Hengist, de aanvoerder der Saksen, met Friesland verbinden. Karel Martel en Karel de Grote verenigden de friese landen met het frankische rijk.


Lit. Tacitus, Annales 4, 72-74; 11, 19; 13, 54. - Ihm (PRE 7, 105-107). - L. Schmidt, Geschichte der deutschen Stamme bis zum Ausgang der Völkerwanderung 1² (München 1938) 71-86. P. Boeles, Friesland tot de elfde eeuwp ('s-Gravenhage 1951). H. Waterbolk, The Occupation of Friesland in the Prehistoric Period (Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 15/16, 1965/1966, 13-35). W. van Es, Friesland in Roman Times (ib. 37-68). H. Halbertsma, The Frisian Kingdom (ib. 69-108). [Stolte]


Kaart