Galilea

kaartGalilea, griekse vorm (Γαλιλαία) van de naam van het noordelijkste deel van het westjordaanse gebergte, waarschijnlijk samenhangend met hebr. gālīl (kring). Oorspronkelijk kon met gālīl of gelīlāh iedere landstreek worden aangeduid, zo bv. in Joz. 13,2: de districten der Filistijnen (vgl. Joël 4,4). Als eigennaam van een landstreek in het noorden van Palestina komt G. al voor in Ioz 20,7; 21,32; 1Kr 6, 61 (met de stad Kedes). In de tijd van Salomo, die twintig steden in het land van de gālīl aan Chiram van Tyrus afstond (1 Kg 9,1 1-13), werd de landstreek begrensd door de noordrand van de vlakte van Jizreël en de nahr el-qāsimīje. Wegens de sterke versmelting van de oorspronkelijke bevolking met beidense elementen na de veroveringen van Tiglatpileser (2Kg 15,29; Tob 1,1v) sprak men soms van het G. der heidenen (Is 8,23; Mt 4,15). In de tijd der makkabeeën woonden hier slechts weinig joden (vgl. 1M 5,14-23); waarschijnlijk stond G. toen onder heerschappij van phenicische steden. Na de verovering van Palestina door Pompeius werd G. een district in het rijk van Johannes Hyrkanus (hoofdstad Sepporis), later van Herodes. Na diens dood vormde G. met Perea de tetrarchie van Herodes Antipas (4vC-37 nC); na zijn dood werd het eerst bij het koninkrijk van Herodes Agrippa I gevoegd (39-44), daarna bij de romeinse provincie Judea ingelijfd. De voornaamste NTische plaatsen in dit gebied zijn Bethsaïda(?), Kana, Kapernaüm, Nazareth, Tiberias. Voor het meer van G. of van Tiberias (Mt 15,29; Mc 1,16;7,31; Jo 6,1) Gennesaret.


Lit. Abel 1 passim. A. Alt, Galiläische Probleme (PJb 33-36, 1937-1940, passim). Id., Where Jesus worked. Towns and Villages of Galilee (London 1961). G. Schenk, Galiläa zur Zeit Jesu. Das Land und seine Leute (Basel 1941). L. Cerfaux, La Mission de Galilée dans la tradition synoptique (EThL 27, 1951, 368-379). [v.d.Born]


Afkortingen  Kaart