Anacreon (Ἀνακρέων), griekse lyrische dichter (ca.
570-ca. 485), geboren in Teos
op de kust van Klein-Azië.
Toen ca. 545 de Perzen nader kwamen, verlieten
de bewoners van Teos hun stad en vestigden
zich als kolonisten in Abdera.
Hier schreef A. zijn
eerste gedichten. Later werd hij aan het hof van
Polycrates van
Samus geroepen, die vooral zijn liefdesliederen
waardeerde. Na Polycrates' dood (522)
haalde Hipparchus
hem naar Athene; vandaar trok
hij ca. 514 naar de Aleuaden
in Larissa, maar keerde
later naar Athene terug, waar hij hoog in aanzien
stond. Men moet zich A. voorstellen als de zanger
bij feestmaal en symposium. Zijn poëzie is luchtig,
charmant en verfijnd, soms spottend, somber ten
opzichte van de ouderdom; zijn hoofdthema's zijn
liefde, wijn, genot en jeugd. A.'s taal is het ionische
dialect met enkele epische en aeolische kenmerken,
zijn metrische vormen zijn gevarieerd maar niet ingewikkeld.
Zijn voorkeur ging uit naar een versregel
waaraan zijn naam is verbonden, de anacreonticus:
A.s werken, die door de alexandrijnse filoloog
Aristarchus
in vijf boeken werden uitgegeven, maar
waarvan wij slechts een honderdtal fragmenten bezitten
(hoofdzakelijk citaten in grammaticale en metrische
tractaten), omvatten liederen (lofzangen op
Artemis, Eros en Dionysius; drinkliederen), elegieën
(grafschriften, opdrachten) en iambische poëzie
(spotdichten). In de alexandrijnse canon der lyrici
stond zijn naam op de achtste plaats. Ook in latere
tijd was A. zeer populair en tot in de byzantijnse
tijd werd zijn dichttrant door velen nagevolgd. Van
zulke onechte A.-liederen, de z.g. Anacreontea, die
tot in de 16e en 17e eeuw voor authentiek werden
gehouden, zijn er, in de handschriften van de
Anthologia
Palatina, een zestigtal bewaard. Deze hebben
op de europese literatuur van de renaissance
en de rococo-tijd een grote invloed uitgeoefend en
aanleiding gegeven tot het ontstaan van de z.g. anacreontiek,
die sterk gestimuleerd is door de A.-vertalingen
van Henricus Stephanus en Madame Dacier
(Belleau, Ronsard, Chénier en vele anderen; in Nederland
o.a. Bellamy).
Lit. Uitgaven: K. Preisendanz, Anacreontis Tei carmina
(Leipzig 1912). E. Diehl, Anthologia Lyrica Graeca 1, 4²
(Leipzig 1936) 160-192. B. Gentili, Anacreon. Introduzione,
testo critico, traduzione, studio sui frammenti papiracei
(Rome 1958). Met engelse vertaling in J. M. Edmonds, Lyra
Graeca 2² (Loeb Classical Library, London 1952). Nederlandse
vertaling (volledig) van J. J. L. ten Kate en S. J. van
den Bergh (Groningen 1837) en (gedeeltelijk) van J. D. Meerwaldt,
Anacreons ban. Gedichten van wyn, van min en van
levensvreugd uit de latere oudheid (Amsterdam 1951). O.
Crusius (PRE 1, 2035-2045). - C. M. Bowra, Greek Lyric
Poetry² (Oxford 1960) 284-316. Th. Feigel, Vom Wesen der
Anakreontik (Marburg 1907). A. Michelangeli, Anacreonte
e la sua fortuna mei secoli (Bologna 1922). [Nuchelmans]